John D.
Caputo, Hopeloos
Hoopvol. Belijdenissen van een postmoderne pelgrim,
Skandalon Middelburg 2017, 238 pag.
Bij mijn afscheid als predikant kreeg ik dit boek ten
geschenke
van mijn vroegere Goese collega Marien Grashoff, ervaringsdeskundige
pelgrim. John Caputo (geboren 1940) is een Amerikaanse
(godsdienst)filosoof. Dit boek is een vertaling van zijn Hoping Against Hope: Confessions
of a Postmodern Pilgrim (2015). De term confessions / belijdenissen in
de ondertitel verwijst naar de Belijdenissen / Confessiones van
Augustinus (pag. 29 en 205), een boek dat een autobiografie is in de
vorm van
een gebed. Ook het boek van Caputo heeft autobiografische elementen en
het loopt uit op een gebed. Autobiografisch klinken de steeds terugkerende
dialogen met Jackie (John als kind, dat 's nachts naar de sterren kijkt
en denkt: niemand weet dat wij hier zijn); broeder Paul (de
jongvolwassen John in zijn jaren in de kloosterorde), de professor (de
hoogleraar filosofie Caputo); en de andere Jackie (Jacques Derrida,
Caputo's favoriete filosoof). Naast de genoemde Augustinus (354-430) en
Derrida (1930-2004), springen in het Namenregister (pag. 235-236)
vooral het aantal vermeldingen van de middeleeuwse mysticus Meester
Eckhart (ongeveer 1300), de negentiende-eeuwse Deense filosoof en
theoloog Soren Kierkegaard (1813-1855), en de Franse
postmodernistische filosoof Francois Lyotard (1924-1998) er uit.
In hoofdstuk 1 Nihilisme en de glimlach op het
gezicht van de materie (pag. 13-34) ontleent
Caputo zijn probleemstelling aan Lyotard, die onze huidige postmoderne conditie definiteert
als ongelovigheid
... aangaande elk overkoepelend verhaal dat het Grote Antwoord
pretendeert te geven, het antwoord dat zin geeft aan alles
(pag. 17); dus ook ongelovigheid aangaande de tradionele religie(s) (pag.
22-33). Caputo zelf groeide op in de Rooms-Katholieke Kerk van
vóór Vaticanum II en trad in in een kloosterorde;
maar
dat geloof is voor hem in toenemende mate on-geloofbaar geworden (pag.
25): wij zijn
ongelovigen geworden (pag. 26). Toch kan hij het woord religie nog niet
loslaten (pag. 28). Hij wil het van de grond af aan opnieuw doordenken
(pag. 29), als een religie
zonder religie (Derrida) of een christendom zonder religie
(Bonhoeffer) (pag. 30): een
andere manier van hopen en vertrouwen, een andere gevoeligheid voor
genade en wonderen, zonder een beroep te doen op bovennatuurlijke krachten of
bijzondere openbaringen
(pag. 31). Ik denk dat hij met dat laatste bedoelt: die andere, post-moderne religie
zoekt de zin van het leven niet bóven of ná ons
leven (in
de hemel), maar ín ons leven. Daarvoor zoekt Caputo hulp bij
de
mystici (pag. 33).
Boven hoofdstuk 2 De mystici (pag. 35-57) zet Caputo
een citaat van Angelus Silesius (mysticus 1624-1677):
De roos kent geen waarom; zij bloeit omdat zij bloeit;
zij denkt niet om zichzelf, vraagt niet
of men haar ziet.
De roos heeft geen reden (pag. 36), ze heeft geen reden om te bloeien,
ze heeft er geen doel of bedoeling mee - nee: zij bloeit omdat zij bloeit.
Ze bloeit onvoorwaardelijk, als loutere genade (pag. 47), en: Waar genade is, is religie en
waar religie is, is genade
(pag. 48). Van de roos leren we iets van het mysterie van ons zijn in
de wereld. We leven voortdurend op de grens van het voorwaardelijke en
het onvoorwaardelijke - religie betekent voor Caputo je openstellen
voor het onvoorwaardelijke, voor wat Lyotard noemt: de glimlach van de materie
ergens in een uithoek van de kosmos
(pag. 53). Dit concept van religie staat tegenover de traditionele
kerkelijke religie, die doel-gericht is: gericht op de eeuwige
zaligheid ná ons aardse leven. Caputo noemt dat een vorm van economisch denken:
nú
investeren om in de toekomst een groot rendement te behalen (pag. 50).
Deze manier van spreken over religie, in elk geval binnen de
Rooms-Katholieke Kerk, gaat terug op de middeleeuwse scholastiek. De
scholastiek ontleende veel denkvormen aan de Griekse filosoof Aristoteles (384-322
voor Christus). Volgens Aristoteles handelt een mens altijd met een
doel of bedoeling. Niemand doet iets tenzij er iets mee te
verdienen
valt. (pag. 79 en 84). Dan heeft dus ook religie altijd een doel buiten zichzelf.
De kwestie waar het hier
over gaat, leg
ik wel eens uit aan de hand van de vraag van Satan in Job 1: 9. Job is
een spreekwoordelijk rechtschapen man, godvrezend en wijkende van het
kwaad. God is trots op zijn trouwe dienaar. Maar Satan
schampert: Is het om
niet, dat Job God vreest (NBG) - Zou Job werkelijk zonder reden
zoveel ontzag voor God hebben (NBV)?
Job is zo Godvrezend omdat God hem rijk heeft gezegend (Job is de
rijkste man van het Oosten) en óm ook in de toekomst door God
gezegend
te
worden. Zijn godsdienstigheid heeft een duidelijke reden en doel.
Zó werkt dat met godsdienst, suggereert Satan. Waarom
geloven
mensen? altijd óm iets: om bewaard te worden, om gezegend te
worden, om troost te vinden, om in de hemel te komen, voor het fijne en
warme gevoel. Waarom bidden mensen? om door God te worden verhoord, om
hun
zin te krijgen. Waar is
de kerk goed voor? voor de prediking van het Evangelie en om zondaren
te winnen voor Jezus, om het volk deugdzaamheid en
vaderlandsliefde bij te brengen, voor de gemeenschap en de
gezelligheid, voor het verdedigen van rechtse waarden of het propageren
van linkse idealen, om de joods-christelijke traditie door te geven,
als kweekvijver van
vrijwilligers in de samenleving. Allemaal religie met een bedoeling
(die wisselt met de tijd en de mode).
Functionele religie - en de godsdienstsociologen waarschuwen dat
religie in onze tijd aan functieverlies ter ziele gaat: boeren hoeven
op biddag niet meer naar de kerk want ze zaaien kunstmest, Facebook
maakt
het gezellige koffiedrinken na de kerkdienst overbodig. Satan is het
helemaal met de godsdienstsociologen eens, hij kan zich niet
voorstellen dat het anders
zou kunnen; dat een mens
om niet - zonder reden
God zou vrezen, gewoon omdat je het niet laten kunt, l' art pour l'art.
Zoals de roos van Angelus Silesius bloeit omdat zij bloeit, zonder
waarom. Wat Caputo noemt: de
religie van het geschenk, van een onvoorwaardelijke bevestiging zonder
een beloning te verwachten (pag. 50).
Over het geschenk gaat hoofdstuk
3: Hoe
geef ik geen geschenk?
(pag. 58-76).
Het geven van een geschenk is een alledaagse ervaring die de mystieke
ervaring van het onvoorwaardelijke in zich draagt (evenals het bieden
van gastvrijheid in hoofdstuk 5). Nu zijn in de
praktijk veel geschenken allesbehalve onvoorwaardelijk. Veel cadeaus
hebben een verborgen agenda. Een
geschenk betekent invloed, schept verwachtingen en schulden die later
geïnd kunnen worden (pag. 60).
Veel mensen geven je een cadeau zoals een hengelaar een lekkere worm
geeft aan de vissen. Als je toehapt, zit je eraan vast en houden ze je
voortaan aan het lijntje. Tegenover zulke berekenende gevers stelt
Jakobus (Jakobus 1: 5) God, Die
aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt (NBG) / Die aan iedereen geeft, zonder
voorbehoud en zonder verwijt (NBV). Ik noem die tekst hier
omdat ik hem zo prachtig geeft. God houdt er geen lievelingetjes op na,
Hij geeft aan alle
mensen zonder onderscheid; dat had Jacobus' broer Jezus
ook al gezegd: God laat
Zijn zon opgaan over goede en slechte mensen en Hij laat het regenen
over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mattheus 5:45).
En God geeft eenvoudigweg
(NBG) / zonder
voorbehoud
(NBV) - ik denk dat Jakobus bedoelt: als God je iets geeft, heeft Hij
geen bijbedoelingen en geen verborgen agenda, Hij geeft gewoon omdat
Hij het fijn vindt om te geven.
Eenvoudig geven - dat noemt Caputo het
pure geschenk (pag. 60-63). Voorbeelden van het pure geven
vindt Caputo in de leefregel van Jezus Als je aalmoezen geeft, laat dan
je linkerhand niet weten wat je rechter doet (Mattheus 6:
3- 4) en in de profetie over de rechtvaardigen die zich verwonderd afvragen: Heer,
wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en
U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en
opgenomen, U naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben we gezien dat U
ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar U toe gekomen? (Mattheus
25:37-39). Waar Caputo moeite mee heeft: beide teksten Mattheus 6 en
Mattheus 25 stellen aan de mensen die belangeloos geven en helpen een beloning in het vooruitzicht: Jullie Vader zal je ervoor
belonen (Mattheus 6: 4), de rechtvaardigen krijgen het eeuwige leven (Mattheus
25:46). Caputo stelt de vraag: wordt
het pure geschenk niet onmogelijk gemaakt door het vooruitzicht van een
hemelse beloning? (pag. 61). Als Amerikaanse katholiek zal
Caputo niet bekend zijn met de Heidelbergse Catechismus, die hierover
zegt: Deze beloning
geschiedt niet uit verdienste maar uit genade (zondag
24). Als je aalmoezen geeft en hongerigen voedt óm daarvoor
door
God te worden beloond, denk je in het kader van verdienste - wat Caputo
noemt: een ruileconomie (pag. 61); en zó werkt het niet bij
God.
Als je mensen helpt uit bewogenheid (zoals de Barmhartige Samaritaan
uit Lucas 10:33), dan komt de beloning als een verrassing, uit genade.
Hoofdstuk 4 heet: Vaarwel hemel: De religie van
Marguerite en de Grote Kerk (pag. 77-92). In deze titel zien we de thema's van dit hoofdstuk:
- Vaarwel hemel:
Het gaat om
de waarde van het leven hier en nu; die waarde is op geen enkele manier
afhankelijk van een hemels bestaan ná onze dood.
- Marguerite Porete is een middeleeuwse mystica. Ze neemt
afstand
van deugden óm eenmaal beloond te worden met de eeuwige zaligheid
(de verdienste
van de
Heidelbergse Catechismus, de ruileconomie van Caputo) - reeds tijdens
ons leven kunnen we de zaligheid bereiken door
één te
worden met God. De Kerk vond dit zo'n gevaarlijke ketterij dat
Marguerite in 1310 te Parijs op de brandstapel werd verbrand.
- Marguerite Porete maakt onderscheid tussen de Kleine kerk en de Grote kerk. De
Kleine kerk is de kerk van de ruilekonomie, van de verdienste,
van het "voor wat hoort wat" volgens de scholastiek gebaseerd op
Aristoteles; de kerk van de dogmatiek en de liturgie, de hierarchie en
de organisatie; de kerk die Marguerite op de brandstapel bracht. - De
Grote kerk wordt geregeerd door de
liefde, door het Geschenk, een
uitgave die je doet zonder iets terug te verwachten (pag.
81). Liefde heeft lief zonder waarom, zonder reden of bedoeling. De Kleine kerk is religie, de
Grote kerk is religie zonder religie
(pag. 83). Maar Caputo maakt bij de visie van Marguerite wel een
kritische opmerking: het lijkt bij haar of de mystieke eenwording met
God de praktische werken van barmhartigheid (hongerigen te eten geven
enz.) overbodig maakt. Hiertegenover stelt Caputo in het slot van
hoofdstuk 4 en in hoofdstuk 5 de visie van een andere mysticus: Meester
Eckhart.
Hoofdstuk 5: Hallo Jezus: De religie van
Martha en de Werkende kerk (pag. 93-115). Martha
en Maria bieden aan Jezus en Zijn leerlingen gastvrijheid. Martha loopt
zich het vuur uit haar sloffen om de gasten te bedienen - Maria zit aan
de voeten van Jezus te luisteren naar Zijn woorden. Jezus zegt dat
Maria het beste deel gekozen heeft (Lucas 10:38-42). De traditionele
uitleg van dit verhaal was: Martha staat voor het actieve leven (werken
in de samenleving) en Maria staat voor het contemplatieve leven (je
terugtrekken in een klooster); en dat laatste is het beste deel. Maar
volgens Meester Eckhart is het tegenovergestelde waar: Maria leeft
enkel het contemplatieve leven, terwijl Martha het contemplatieve en
het actieve leven combineert; vandaar dat Jezus
háár naam
dubbel noemt: "Martha, Martha ..." (pag 90-91). De gastvrijheid van
Martha is een metafoor van het toelaten van God in de ziel.
Onvoorwaardelijke gastvrijheid (Ik
was een vreemdeling en julle hebben Mij in huis genomen
- Mattheus 25:35) is niet bedoeld om het Koninkrijk van God te
bereiken, maar is de realisering van het Koninkrijk van God (pag. 96).
Meestal is onze gastvrijheid voorwaardelijk: wij nodigen uit en bepalen
daardoor wie er mag komen (pag 97). Caputo had hierbij kunnen
verwijzen naar Lucas 14:12: Wanneer
u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw
vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting
dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen.
Dat is voorwaardelijke = berekenende gastvrijheid. Gezien deze
uitspraak van Jezus was voorwaardelijke gastvrijheid ook in Zijn
tijd en cultuur gangbaar. In onze westerse cultuur kennen we bijna
enkel voorwaardelijke gastvrijheid. Onze cultuur steekt daarmee
buitengewoon schraal af tegen de gastvrijheid zoals die gangbaar is in
andere culturen (voor gasten haal je letterlijk alles uit de kast) en
in de klassieke oudheid en de Bijbel.
In boek VI van de Odyssee spoelt Odysseus als een berooide drenkeling
aan op het eiland van de Faeäken en hij wordt gastvrij
onthaald in
het paleis van koning Alkinoös zonder dat Odysseus zijn naam
of
herkomst noemt, dat doet hij pas in boek IX; de Faeäken
hielden
rekening met de mogelijkheid dat in deze vreemdeling
één
van de goden bij hen op bezoek kwam (boek VII 199-206). Ovidius vertelt
over het oude arme echtpaar Philemon en Baucis, die twee onbekende
vreemdelingen gastvrij ontvangen, en daarmee zonder het te weten
gastvrijheid bewijzen aan de goden Jupiter en Mercurius die incognito
de mensenwereld bezoeken (Metamorphosen VIII 630-690). Voor drie
onbekende vreemdelingen laat Abraham het gemeste kalf slachten (Genesis
18: 2- 8) - en daarmee ontvangt hij de Heer Zelf. Zo hebben sommige
mensen zonder het te
weten
engelen geherbergd, weet de Hebreeënbrief (Hebreeën
13: 2).
De rechtvaardigen bewijzen gastvrijheid aan de Heer Zelf, zonder zich dat bewust te zijn
(Mattheus 25:38). Zonder het te weten - zonder zich dat bewust te zijn:
daarin zit het onvoorwaardelijke: ze bewijzen geen gastvrijheid om
daarvoor achteraf beloond te worden, maar puur óm gastvrijheid
te
bewijzen.
Caouto noemt twee concrete voorbeelden van onvoorwaardelijke
gastvrijheid:
a) Kerkgemeenschappen die zich uitdrukkelijk open stellen voor
LHBT-mensen (lesbisch - homo - biseksueel - transgender), zoals in
Nederland de kerkgemeenschappen van www.wijdekerk.nl
(pag. 98-103).
b) De inter-religieuze dialoog, als we bereid zijn daarin ook onze
eigen religie op het spel te zetten (pag. 103-115).
Het onvoorwaardelijke geschenk (hoofdstuk 3) en de onvoorwaardelijke
gastvrijheid (hoofdstuk 5) zijn in zichzelf realiseringen van Gods
Koninkrijk, actualisering van God Zelf (pag. 96). Dat brengt ons tot de
meest centrale vraag: de vraag naar God. Daarom draait het in hoofstuk 6: Adieu God: God bidden ons te
bevrijden van God (pag. 116-145). Deze titel
verwijst naar een regel van Meester Eckhart: Laten we daarom tot God bidden
dat we bevrijd mogen worden van "God" (pag. 116). De
centrale gedachte van dit hoofdstuk is dat God niet bestaat (exist), maar dat
Hij aandringt (insist).
God is geen Wezen, maar een appèl. Wij
worden gevraagd om verder te gaan waar God ophoudt, om zijn bestaan
(existentie) te belichamen dat ontbreekt in zijn aandringen
(insistentie). ... Zoals de mystici zeggen: God heeft ons nodig
(pag. 118-119). De
naam van God ... is de naam van het onvoorwaardelijke, zonder waarom,
zonder verborgen goddelijke agenda (pag 120).
Daarom Adieu
God (adieu à Dieu). Vaarwel God van de Religie, vaarwel
Pater
Familias, vaarwel Hoogste Opperheerser en Boekhouder van de
heilseconomie, en Grote Scheider van de Schapen en de Bokken ... God
behoede ons voor die God (pag. 123). God bevrijden van God is God
terugbrengen naar de puurheid van een onvoorwaardelijk
appèl (pag. 127). Caputo herhaalt het
telkens weer, dat
er geen wezen is, geen entiteit, maar alleen maar een roep, een stem in
het duister (pag. 134).
Er was alleen een stem
- dat is een citaat uit de Bijbel (Deuteronomium 4:12). Toen de HEER
Zich openbaarde op de Sinai, was er geen "Wezen" te zien, er was alleen
een Stem. Die Stem spreekt vervolgens de Tien Woorden (Deuteronomium
5). Je kunt zeggen: hier al wordt religie tot ethiek. Maar die Stem uit
Deuteronomium 4 is toch heel wat minder bescheiden dan het
appèl
van
God Die ons nodig
heeft van Caputo.
Goed post-modern kan Caputo niets met het wereldbeeld van de twee
verdiepingen: de aarde en de hemel, de immanente en de transcendente
werkelijkheid - waarbij God een "Wezen" is dat woont in de
transcendente hemel en dat Zich desgewenst op de immanente aarde kan
manifesteren. Het probleem is dat dát wel het
wereldbeeld
is van de Bijbel, letterlijk van Genesis tot en met Openbaring.
God is in de hemel en jij bent
op de aarde (Prediker 5: 1).
De hemel is de hemel van de
HEER, de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven
(Psalm 116). In Openbaring is het wereldbeeld van de beide verdiepingen
hemel (als de goddelijke werkelijkheid) en aarde (van de
menselijke geschiedenis) fundamenteel voor het hele visioen. Het is de
hermeneutische vraag of dit wereldbeeld van de beide
werkelijkheden behoort tot de boodschap van de Bijbel of dat je het als
een tijdgebonden verpakking kunt verwijderen; en zo ja, hoe dan. Op die
laatste vraag antwoordt Caputo
dat
God geen opgeblazen superwezen is, ergens boven of onder ons ... De
naam van God is de naam van een manier van zijn, een manier van leven
in deze wereld (pag. 144-145).
"God bestaat niet, maar Hij doet een appèl op ons" - dat
doet
denken aan de stelling van mijn overleden collega Klaas Hendrikse
(1947-2018), vrijzinnig
protestants predikant in Zierikzee en Middelburg: "God bestaat niet,
maar Hij gebeurt". Diens boek
Geloven in een God die
niet bestaat (2007) riep indertijd veel weerstanden op in
kerkelijk Nederland. De kritici stapten heen over het woord
geloven in de titel
(het boek van Hendrikse is even spiritueel als het boek van Caputo) en
doken direct op
God die
niet bestaat.
Deels vanuit wat ik ooit noemde het Sinterklaas-effect. Ouders
vertellen (ongetwijfeld met de beste bedoelingen) hun kleine kinderen
verhalen over Sinterklaas. Sinterklaas kan wonderen doen, zoals
paardrijden over de daken en pakjes bezorgen via de centrale
verwarming. Sinterklaas heeft zijn feestdagen (intocht en pakjesavond),
compleet met onbegrijpelijke liederen (Sinterklaas kapoentje) en
rituelen (pakjes en pepernoten). Hij heeft zijn organisatie, waarin
veel geld omgaat (de middenstand). Op een bepaald moment verklappen
ouders hun kinderen het geheim: Sinterklaas bestaat niet. Gevolg: de
kinderen voelen zich beetgenomen, en terecht want dat zijn ze ook. Nu
vertellen ouders en dominees (ongetwijfeld met de beste bedoelingen)
óók verhalen over God. God kan wonderen van
bevrijding en
verlossing doen. God heeft Zijn feestdagen, compleet met (soms
onbegrijpelijke) liederen en rituelen. God heeft Zijn organisatie,
waarin veel geld omgaat (de kerk). En dan zegt of schrijft een theoloog
of dominee opeens: God bestaat niet. Ben ik mijn leven lang
dan
nóg een keer beetgenomen?
Maar je kunt de zin "God bestaat niet" ook opvatten op een veel dieper
niveau, als uitdrukking van een discussie die al in de middeleeuwse
theologie (scholastiek) in volle hevigheid werd gevoerd. Al onze
begrippen hebben betrekking op schepselen. Dat geldt ook voor het
begrip "bestaan". Uw pc of laptop bestaat (tot u hem in een vlaag van
wanhoop het raam uit gooit). Onze poes bestaat (en herinnert ons daar
luidkeels aan tegen haar etenstijd). Ik zelf besta (
cogito ergo sum
= ik denk dus ik ben, aldus Descartes). Demokratie bestaat: als een
ideaal waaraan verschillende landen met meer of minder succes proberen
vorm te geven. Maar kun je dat zelfde begrip "bestaan" nu ook toepassen
op God?
Bestaat
God op
dezelfde manier als computers, poezen, mensen en idealen bestaan? De
kerkvaders wisten al beter. Computers, poezen, mensen en idealen
bestaan
binnen
onze werkelijkheid. Als God op diezelfde manier zou bestaan, dan zou Hij
een dinges tussen de dingesen zijn
(de kerkvaders zouden zeggen:
een
zijnde tussen de zijnden). God is van een totaal
ándere orde. De kerkvaders konden zeggen:
God is niet
één van de zijnden, maar het Zijn van de zijnden.
Om de verwarring met het
bestaan
van computers, poezen, mensen en idealen te vermijden, kún
je daarom zeggen: "God bestaat niet" - maar je loopt dan wel het risico van het
Sinterklaas-effect bij je gelovige lezers en luisteraars.
Caputo schrijft over deze zelfde thema's als Klaas Hendrikse. Allebei
kunnen ze niets met een God Die "bestaat" in een transcendente
werkelijkheid, in de hemel zo u wilt. Maar er is een verschil in sfeer,
en dat is - mede - biografisch bepaald. Klaas Hendrikse had een
niet-kerkelijke achtergrond en heeft
eerst gewerkt in het bedrijfsleven. Later kwam hij tot geloof, ging
theologie studeren en werd predikant. Maar een kerkelijke nestgeur
heeft
hij nooit gekregen. - Caputo groeide op binnen de Rooms-Katholieke Kerk
van vóór Vaticanum II. De geur van wierook en
kaarsen
komt nog uit elke plooi van zijn kleren, ook van zijn professorale
toga.
De hoofdstukken 7 en 8 gaan over de toekomst, nauwkeuriger gezegd: over
de laatste dingen (eschatologie noemen theologen dat). Hoofdstuk 7 gaat
in eerste instantie over de toekomst van de wereld en hoofdstuk 8 over
onze persoonlijke
toekomst (oftewel onze dood).
Hoofdstuk 7: Het bewaken van het pad naar de
boom des levens: van angelologie naar technologie (pag.
146-167) gaat
uit van de stelling van Lyotard alles volkomen zinloos is
omdat
volgens de sterrenkundigen over vier of vijf miljard jaar de zon zal
exploderen (en daardoor de aarde verbranden) en vervolgens uitdoven
(zodat er enkel koude overblijft) (pag. 18).
Nu is vijf miljard jaar
nog een hele
tijd. Je vraagt je af waarom Lyotard en Caputo zich druk maken over
zo'n verre toekomst. Je zou je zeker ook kunnen afvragen of de mensheid
niet al veel eerder (bijvoorbeeld morgenmiddag of volgend jaar maart)
zichzelf zal vernietigen (milieu, klimaat, kernwapens, bacteriologische
wapens). Afgezien daarvan: waarom zou dat eigenlijk erg zijn, de vernietiging van
de mensheid? Omdat het de
dood
van het denken
(pag. 148) zou zijn, het einde van het bewustzijn. Na de vernietiging
van de mensheid zal er enkel nog maar materie zijn, zonder bewustzijn,
zonder geest. Bij deze stelling zijn enkele kanttekeningen te plaatsen.
- Veel wetenschappers en fantasten gaan uit van de mogelijkheid dat er
ook elders in het heelal bewust leven is, misschien wel op vele
plaatsen. Dat idee maakt het einde van het menselijke bewustzijn
(morgenmiddag of over vijf miljard jaar) minder dramatisch. Aan een heelal zo vol geladen ...
- In de Bijbel zweeft de Geest al boven de wateren en spreekt God al
scheppend vóórdat er mensen zijn (dus
al vóórdat er menselijk bewustzijn is). De Bijbel
houdt zich
niet bezig met de volledige vernietiging van de mensheid (juist niet),
maar ook in dat geval zou de Bijbel ongetwijfeld zeggen: ook dan zal
God er nog zijn.
- In de hele gnostische en idealistische traditie is de geestelijke
werkelijkheid de échte werkelijkheid. De geest kan ook
bestaan
zonder materie, hoe eerder hoe liever! Een hedendaags voorbeeld is het eindeloze bewustzijn
van
Van Lommel: dat
bewustzijn kan bestaan en
ook feitelijk bestaat los van materie, is fundamenteel voor diens hele
boek. Binnen dit concept is het sterven van het individu of zelfs van
de mensheid geen ramp - het wezenlijke (de geest - het bewustzijn) gaat
door, bevrijd uit zijn lichamelijke kerker.
Is het niet denkbaar dat we met technologische middelen voorkomen dat
we uitsterven? (pag. 149). In een niet bijzonder helder verhaal (pag.
149-167) beschrijft Caputo de moderne technologie als een poging om de dood te slim af te zijn zodat
we ons onder de onsterfelijken kunnen scharen
(pag. 150). Die intentie legt Caputo naast het begin van Genesis, waar
de HEER de weg tot de Boom des Levens door engelen laat bewaken
(Genesis 3:24). Onsterfelijkheid
stond niet op zijn lijstje. Het was vanaf den
beginne Zijn bedoeling dat de mensen niet eeuwig zouden leven, dat
zij niet het eeuwige leven zouden hebben
(pag. 150). Orthodoxe christenen zullen daarbij opmerken: dat was van
den beginne wèl Zijn bedoeling, maar na de zondeval niet
meer.
En als het mensdom het nóg bonter maakt, beperkt de HEER hun
levensduur tot 120 jaar (Genesis 6: 3 - nog steeds wel zo ongeveer de
bovengrens van onze levensduur). Dit hoofdstuk loopt uit op de vraag;
wist de HEER dat wij
niet ten onder
zouden gaan aan sterfelijkheid, maar aan onsterfelijkheid? ... Is
sterfelijkheid een zegen voor stervelingen? (pag. 167).
Daarmee zitten we al in de thematiek van
Hoofdstuk 8: Sterven wij allemaal? Iedereen?
Leven voor de dood. (pag. 168-180). Ieder
mens gaat een keer dood. Die gedachte intensiveert ons leven (pag.
170-171). Het staan aan
de grens (de eindigheid van ons leven)
is niet destructief maar creatief, niet ontmoedigend maar inspirerend,
het intensiveert de vitaliteit van onze sterfelijkheid in onze
vita mortalis (= ons sterfelijke leven, pag. 172). De zin van
ons
leven ligt dus niet ná ons leven, in de hemel - maar
ín
ons leven, juist omdat het eindig is. Leven is de glimlach die
doorbreekt in de materie, en vertrouwen en hoop beantwoorden die
glimlach (pag. 178).
Dat juist onze
sterfelijkheid zin geeft
aan ons leven, kan ik begrijpen vanuit de economische regel dat een
product kostbaarder is naarmate het schaarser is. Een eindeloos leven
zou waardeloos zijn - een beperkt leven (maximaal 120 jaar, zegt
Genesis 6) is kostbaar. In dat verband herinner ik me iets dat me
opviel toen ik
als gymnasiast 50 jaar geleden Homerus las. Ook Homerus heeft een
wereldbeeld van twee verdiepingen: op de Olympus de goden, op aarde de
mensen. Terwijl de mensen op aarde diepe tragedies doormaken, gedragen
de goden zich op de Olympus vaak als vervelende pubers die van tijd tot
tijd uitbarsten in een "homerisch gelach". Waarom? het leven van de
mensen is eindig (en in de
dichtwerken van Homerus sterven ze bij bosjes) en heeft daardoor een
diepe ernst
- de goden zijn onsterfelijk, hun bestaan is eindeloos en daarmee in
feite waardeloos en zinloos.
In hoofdstuk 9: Een korte catechismus van het
nihilisme van genade (pag. 181-195) vat
Caputo zijn betoog nog eens samen in de vorm van een Catechismus
(vragen en antwoorden). In het verlengde van het voorafgaande: Het
gegeven dat de dingen niet eeuwig zijn ondermijnt hun waarde niet, het
geeft ze juist waarde. Als het leven niet tijdelijk was, zou het geen
waarde hebben (pag. 186). En over God: Caputo wijst zowel
de
transcendente God (God Die woont op de bovenverdieping van de
werkelijkheid) af als de pantheïstische God (God Die samenvalt
met
de werkelijkheid); De
naam van God is de naam van iets onvoorwaardelijks in
deze wereld, van een vonkje in deze wereld waar wij antwoord op geven
in het vocabulaire van poëzie en religie ... God is de naam
van
een gebeurtenis die de wereld overvalt, die haar met stomheid slaat,
van iets onvoorwaardelijks zonder dwang (pag. 193).
Hoofdstuk 10: Conclusie: Dromen, bidden,
hopen, glimlachen (pag. 196-213).
De Belijdenissen
van Augustinus zijn een spirituele biografie in de vorm van een gebed
(pag. 205). Zo eindigen de Belijdenissen
van Caputo met bidden. Zijn gebed is samen te vatten met het
éne woord "Kom!", bijna het laatste woord van het Nieuwe
Testament (Openbaring 22:20 - pag. 203). Ik bid om de komst van wat ons
is beloofd ... om zaken die besloten liggen in beloftevolle
woorden als gerechtigheid, vriendschap, gastvrijheid, het geven en
vergeven, democratie - enzovoorts (pag. 207). En Aan het einde van de rit, net
als aan het begin en in het midden, hoeven we alleen maar het leven te
bedanken voor het leven, voor de genade van het leven (pag.
212).
Caputo schrijft over wezenlijke thema's tegen de achtergrond van grote
denkers en gelovers uit het heden en (verre) verleden (dat is een
compliment) en hij geeft te denken, zoals uit dit artikel moge blijken
(en ook dat is een compliment). Maar Caputo
schrijft zo warrig als een pan spaghetti en herhaalt zichzelf
voortdurend: in een strak en ordelijk betoog had hij het zelfde kunnen
zeggen
in 50 bladzijden. Zijn voortdurende gedachtenwisseling met Jackie,
broeder Paul, de professor enz. gingen me vervelen, evenals
de herhaaldelijke verdedigingen / verontschuldigingen tegenover de
Rooms Katholieke Kerk (van zijn jeugd). En al lezend heb ik gemerkt dat
ik nog
niet post-modern ben.