John D. Caputo, Hopeloos Hoopvol. Belijdenissen van een postmoderne pelgrim, Skandalon Middelburg 2017, 238 pag.

Bij mijn afscheid als predikant kreeg ik dit boek ten geschenke van mijn vroegere Goese collega Marien Grashoff, ervaringsdeskundige pelgrim. John Caputo (geboren 1940) is een Amerikaanse (godsdienst)filosoof. Dit boek is een vertaling van zijn Hoping Against Hope: Confessions of a Postmodern Pilgrim (2015). De term confessions / belijdenissen in de ondertitel verwijst naar de Belijdenissen / Confessiones van Augustinus (pag. 29 en 205), een boek dat een autobiografie is in de vorm van een gebed. Ook het boek van Caputo heeft autobiografische elementen en het loopt uit op een gebed. Autobiografisch klinken de steeds terugkerende dialogen met Jackie (John als kind, dat 's nachts naar de sterren kijkt en denkt: niemand weet dat wij hier zijn); broeder Paul (de jongvolwassen John in zijn jaren in de kloosterorde), de professor (de hoogleraar filosofie Caputo); en de andere Jackie (Jacques Derrida, Caputo's favoriete filosoof). Naast de genoemde Augustinus (354-430) en Derrida (1930-2004), springen in het Namenregister (pag. 235-236) vooral het aantal vermeldingen van de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart (ongeveer 1300), de negentiende-eeuwse Deense filosoof en theoloog Soren Kierkegaard (1813-1855), en de Franse postmodernistische filosoof Francois Lyotard (1924-1998) er uit.

In hoofdstuk 1 Nihilisme en de glimlach op het gezicht van de materie (pag. 13-34) ontleent Caputo zijn probleemstelling aan Lyotard, die onze huidige postmoderne conditie definiteert als ongelovigheid ... aangaande elk overkoepelend verhaal dat het Grote Antwoord pretendeert te geven, het antwoord dat zin geeft aan alles (pag. 17); dus ook ongelovigheid aangaande de tradionele religie(s) (pag. 22-33). Caputo zelf groeide op in de Rooms-Katholieke Kerk van vóór Vaticanum II en trad in in een kloosterorde; maar dat geloof is voor hem in toenemende mate on-geloofbaar geworden (pag. 25): wij zijn ongelovigen geworden (pag. 26). Toch kan hij het woord religie nog niet loslaten (pag. 28). Hij wil het van de grond af aan opnieuw doordenken (pag. 29), als een religie zonder religie (Derrida) of een christendom zonder religie (Bonhoeffer) (pag. 30): een andere manier van hopen en vertrouwen, een andere gevoeligheid voor genade en wonderen, zonder een beroep te doen op bovennatuurlijke krachten of bijzondere openbaringen (pag. 31). Ik denk dat hij met dat laatste bedoelt: die andere, post-moderne religie zoekt de zin van het leven niet bóven of ná ons leven (in de hemel), maar ín ons leven. Daarvoor zoekt Caputo hulp bij de mystici (pag. 33).

Boven hoofdstuk 2 De mystici (pag. 35-57) zet Caputo een citaat van Angelus Silesius (mysticus 1624-1677):
    De roos kent geen waarom; zij bloeit omdat zij bloeit;
    zij denkt niet om zichzelf, vraagt niet of men haar ziet.

De roos heeft geen reden (pag. 36), ze heeft geen reden om te bloeien, ze heeft er geen doel of bedoeling mee - nee: zij bloeit omdat zij bloeit. Ze bloeit onvoorwaardelijk, als loutere genade (pag. 47), en: Waar genade is, is religie en waar religie is, is genade (pag. 48). Van de roos leren we iets van het mysterie van ons zijn in de wereld. We leven voortdurend op de grens van het voorwaardelijke en het onvoorwaardelijke - religie betekent voor Caputo je openstellen voor het onvoorwaardelijke, voor wat Lyotard noemt: de glimlach van de materie ergens in een uithoek van de kosmos (pag. 53). Dit concept van religie staat tegenover de traditionele kerkelijke religie, die doel-gericht is: gericht op de eeuwige zaligheid ná ons aardse leven. Caputo noemt dat een vorm van economisch denken: nú investeren om in de toekomst een groot rendement te behalen (pag. 50). Deze manier van spreken over religie, in elk geval binnen de Rooms-Katholieke Kerk, gaat terug op de middeleeuwse scholastiek. De scholastiek ontleende veel denkvormen aan de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 voor Christus). Volgens Aristoteles handelt een mens altijd met een doel of bedoeling. Niemand doet iets tenzij er iets mee te verdienen valt. (pag. 79 en 84). Dan heeft dus ook religie altijd een doel buiten zichzelf.

De kwestie waar het hier over gaat, leg ik wel eens uit aan de hand van de vraag van Satan in Job 1: 9. Job is een spreekwoordelijk rechtschapen man, godvrezend en wijkende van het kwaad. God is trots op zijn trouwe dienaar. Maar Satan schampert: Is het om niet, dat Job God vreest (NBG) - Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben (NBV)? Job is zo Godvrezend omdat God hem rijk heeft gezegend (Job is de rijkste man van het Oosten) en óm ook in de toekomst door God gezegend te worden. Zijn godsdienstigheid heeft een duidelijke reden en doel. Zó werkt dat met godsdienst, suggereert Satan. Waarom geloven mensen? altijd óm iets: om bewaard te worden, om gezegend te worden, om troost te vinden, om in de hemel te komen, voor het fijne en warme gevoel. Waarom bidden mensen? om door God te worden verhoord, om hun zin te krijgen. Waar is de kerk goed voor? voor de prediking van het Evangelie en om zondaren te winnen voor Jezus, om het volk deugdzaamheid en vaderlandsliefde bij te brengen, voor de gemeenschap en de gezelligheid, voor het verdedigen van rechtse waarden of het propageren van linkse idealen, om de joods-christelijke traditie door te geven, als kweekvijver van vrijwilligers in de samenleving. Allemaal religie met een bedoeling (die wisselt met de tijd en de mode). Functionele religie - en de godsdienstsociologen waarschuwen dat religie in onze tijd aan functieverlies ter ziele gaat: boeren hoeven op biddag niet meer naar de kerk want ze zaaien kunstmest, Facebook maakt het gezellige koffiedrinken na de kerkdienst overbodig. Satan is het helemaal met de godsdienstsociologen eens, hij kan zich niet voorstellen dat het anders zou kunnen; dat een mens om niet - zonder reden God zou vrezen, gewoon omdat je het niet laten kunt, l' art pour l'art. Zoals de roos van Angelus Silesius bloeit omdat zij bloeit, zonder waarom. Wat Caputo noemt: de religie van het geschenk, van een onvoorwaardelijke bevestiging zonder een beloning te verwachten (pag. 50).

Over het geschenk gaat hoofdstuk 3: Hoe geef ik geen geschenk? (pag. 58-76). Het geven van een geschenk is een alledaagse ervaring die de mystieke ervaring van het onvoorwaardelijke in zich draagt (evenals het bieden van gastvrijheid in hoofdstuk 5). Nu zijn in de praktijk veel geschenken allesbehalve onvoorwaardelijk. Veel cadeaus hebben een verborgen agenda. Een geschenk betekent invloed, schept verwachtingen en schulden die later geïnd kunnen worden (pag. 60).

Veel mensen geven je een cadeau zoals een hengelaar een lekkere worm geeft aan de vissen. Als je toehapt, zit je eraan vast en houden ze je voortaan aan het lijntje. Tegenover zulke berekenende gevers stelt Jakobus (Jakobus 1: 5) God, Die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt (NBG) / Die aan iedereen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt (NBV). Ik noem die tekst hier omdat ik hem zo prachtig geeft. God houdt er geen lievelingetjes op na, Hij geeft aan alle mensen zonder onderscheid; dat had Jacobus' broer Jezus ook al gezegd: God laat Zijn zon opgaan over goede en slechte mensen en Hij laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mattheus 5:45). En God geeft eenvoudigweg (NBG) / zonder voorbehoud (NBV) - ik denk dat Jakobus bedoelt: als God je iets geeft, heeft Hij geen bijbedoelingen en geen verborgen agenda, Hij geeft gewoon omdat Hij het fijn vindt om te geven.

Eenvoudig geven - dat noemt Caputo het pure geschenk (pag. 60-63). Voorbeelden van het pure geven vindt Caputo in de leefregel van Jezus Als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechter doet (Mattheus 6: 3- 4) en in de profetie over de rechtvaardigen die zich verwonderd afvragen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en opgenomen, U naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben we gezien dat U ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar U toe gekomen? (Mattheus 25:37-39). Waar Caputo moeite mee heeft: beide teksten Mattheus 6 en Mattheus 25 stellen aan de mensen die belangeloos geven en helpen een beloning in het vooruitzicht: Jullie Vader zal je ervoor belonen (Mattheus 6: 4), de rechtvaardigen krijgen het eeuwige leven (Mattheus 25:46). Caputo stelt de vraag: wordt het pure geschenk niet onmogelijk gemaakt door het vooruitzicht van een hemelse beloning? (pag. 61). Als Amerikaanse katholiek zal Caputo niet bekend zijn met de Heidelbergse Catechismus, die hierover zegt: Deze beloning geschiedt niet uit verdienste maar uit genade (zondag 24). Als je aalmoezen geeft en hongerigen voedt óm daarvoor door God te worden beloond, denk je in het kader van verdienste - wat Caputo noemt: een ruileconomie (pag. 61); en zó werkt het niet bij God. Als je mensen helpt uit bewogenheid (zoals de Barmhartige Samaritaan uit Lucas 10:33), dan komt de beloning als een verrassing, uit genade.

Hoofdstuk 4 heet: Vaarwel hemel: De religie van Marguerite en de Grote Kerk (pag. 77-92). In deze titel zien we de thema's van dit hoofdstuk:
- Vaarwel hemel: Het gaat om de waarde van het leven hier en nu; die waarde is op geen enkele manier afhankelijk van een hemels bestaan ná onze dood.
- Marguerite Porete is een middeleeuwse mystica. Ze neemt afstand van deugden óm eenmaal beloond te worden met de eeuwige zaligheid (de verdienste van de Heidelbergse Catechismus, de ruileconomie van Caputo) - reeds tijdens ons leven kunnen we de zaligheid bereiken door één te worden met God. De Kerk vond dit zo'n gevaarlijke ketterij dat Marguerite in 1310 te Parijs op de brandstapel werd verbrand.
- Marguerite Porete maakt onderscheid tussen de Kleine kerk en de Grote kerk. De Kleine kerk is de kerk van de ruilekonomie, van de verdienste, van het "voor wat hoort wat" volgens de scholastiek gebaseerd op Aristoteles; de kerk van de dogmatiek en de liturgie, de hierarchie en de organisatie; de kerk die Marguerite op de brandstapel bracht. - De Grote kerk wordt geregeerd door de liefde, door het Geschenk, een uitgave die je doet zonder iets terug te verwachten (pag. 81). Liefde heeft lief zonder waarom, zonder reden of bedoeling. De Kleine kerk is religie, de Grote kerk is religie zonder religie (pag. 83). Maar Caputo maakt bij de visie van Marguerite wel een kritische opmerking: het lijkt bij haar of de mystieke eenwording met God de praktische werken van barmhartigheid (hongerigen te eten geven enz.) overbodig maakt. Hiertegenover stelt Caputo in het slot van hoofdstuk 4 en in hoofdstuk 5 de visie van een andere mysticus: Meester Eckhart.

Hoofdstuk 5: Hallo Jezus: De religie van Martha en de Werkende kerk (pag. 93-115). Martha en Maria bieden aan Jezus en Zijn leerlingen gastvrijheid. Martha loopt zich het vuur uit haar sloffen om de gasten te bedienen - Maria zit aan de voeten van Jezus te luisteren naar Zijn woorden. Jezus zegt dat Maria het beste deel gekozen heeft (Lucas 10:38-42). De traditionele uitleg van dit verhaal was: Martha staat voor het actieve leven (werken in de samenleving) en Maria staat voor het contemplatieve leven (je terugtrekken in een klooster); en dat laatste is het beste deel. Maar volgens Meester Eckhart is het tegenovergestelde waar: Maria leeft enkel het contemplatieve leven, terwijl Martha het contemplatieve en het actieve leven combineert; vandaar dat Jezus háár naam dubbel noemt: "Martha, Martha ..." (pag 90-91). De gastvrijheid van Martha is een metafoor van het toelaten van God in de ziel. Onvoorwaardelijke gastvrijheid (Ik was een vreemdeling en julle hebben Mij in huis genomen - Mattheus 25:35) is niet bedoeld om het Koninkrijk van God te bereiken, maar is de realisering van het Koninkrijk van God (pag. 96). Meestal is onze gastvrijheid voorwaardelijk: wij nodigen uit en bepalen daardoor wie er mag komen (pag 97). Caputo had hierbij kunnen verwijzen naar Lucas 14:12: Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Dat is voorwaardelijke = berekenende gastvrijheid. Gezien deze uitspraak van Jezus was voorwaardelijke gastvrijheid ook in Zijn tijd en cultuur gangbaar. In onze westerse cultuur kennen we bijna enkel voorwaardelijke gastvrijheid. Onze cultuur steekt daarmee buitengewoon schraal af tegen de gastvrijheid zoals die gangbaar is in andere culturen (voor gasten haal je letterlijk alles uit de kast) en in de klassieke oudheid en de Bijbel.

In boek VI van de Odyssee spoelt Odysseus als een berooide drenkeling aan op het eiland van de Faeäken en hij wordt gastvrij onthaald in het paleis van koning Alkinoös zonder dat Odysseus zijn naam of herkomst noemt, dat doet hij pas in boek IX; de Faeäken hielden rekening met de mogelijkheid dat in deze vreemdeling één van de goden bij hen op bezoek kwam (boek VII 199-206). Ovidius vertelt over het oude arme echtpaar Philemon en Baucis, die twee onbekende vreemdelingen gastvrij ontvangen, en daarmee zonder het te weten gastvrijheid bewijzen aan de goden Jupiter en Mercurius die incognito de mensenwereld bezoeken (Metamorphosen VIII 630-690). Voor drie onbekende vreemdelingen laat Abraham het gemeste kalf slachten (Genesis 18: 2- 8) - en daarmee ontvangt hij de Heer Zelf. Zo hebben sommige mensen zonder het te weten engelen geherbergd, weet de Hebreeënbrief (Hebreeën 13: 2). De rechtvaardigen bewijzen gastvrijheid aan de Heer Zelf, zonder zich dat bewust te zijn (Mattheus 25:38). Zonder het te weten - zonder zich dat bewust te zijn: daarin zit het onvoorwaardelijke: ze bewijzen geen gastvrijheid om daarvoor achteraf beloond te worden, maar puur óm gastvrijheid te bewijzen.

Caouto noemt twee concrete voorbeelden van onvoorwaardelijke gastvrijheid:
a) Kerkgemeenschappen die zich uitdrukkelijk open stellen voor LHBT-mensen (lesbisch - homo - biseksueel - transgender), zoals in Nederland de kerkgemeenschappen van www.wijdekerk.nl (pag. 98-103).
b) De inter-religieuze dialoog, als we bereid zijn daarin ook onze eigen religie op het spel te zetten (pag. 103-115).

Het onvoorwaardelijke geschenk (hoofdstuk 3) en de onvoorwaardelijke gastvrijheid (hoofdstuk 5) zijn in zichzelf realiseringen van Gods Koninkrijk, actualisering van God Zelf (pag. 96). Dat brengt ons tot de meest centrale vraag: de vraag naar God. Daarom draait het in hoofstuk 6: Adieu God: God bidden ons te bevrijden van God (pag. 116-145). Deze titel verwijst naar een regel van Meester Eckhart: Laten we daarom tot God bidden dat we bevrijd mogen worden van "God" (pag. 116). De centrale gedachte van dit hoofdstuk is dat God niet bestaat (exist), maar dat Hij aandringt (insist). God is geen Wezen, maar een appèl. Wij worden gevraagd om verder te gaan waar God ophoudt, om zijn bestaan (existentie) te belichamen dat ontbreekt in zijn aandringen (insistentie). ... Zoals de mystici zeggen: God heeft ons nodig (pag. 118-119). De naam van God ... is de naam van het onvoorwaardelijke, zonder waarom, zonder verborgen goddelijke agenda (pag 120). Daarom Adieu God (adieu à Dieu). Vaarwel God van de Religie, vaarwel Pater Familias, vaarwel Hoogste Opperheerser en Boekhouder van de heilseconomie, en Grote Scheider van de Schapen en de Bokken ... God behoede ons voor die God (pag. 123). God bevrijden van God is God terugbrengen naar de puurheid van een onvoorwaardelijk appèl (pag. 127). Caputo herhaalt het telkens weer, dat er geen wezen is, geen entiteit, maar alleen maar een roep, een stem in het duister (pag. 134).

Er was alleen een stem - dat is een citaat uit de Bijbel (Deuteronomium 4:12). Toen de HEER Zich openbaarde op de Sinai, was er geen "Wezen" te zien, er was alleen een Stem. Die Stem spreekt vervolgens de Tien Woorden (Deuteronomium 5). Je kunt zeggen: hier al wordt religie tot ethiek. Maar die Stem uit Deuteronomium 4 is toch heel wat minder bescheiden dan het appèl van God Die ons nodig heeft van Caputo.

Goed post-modern kan Caputo niets met het wereldbeeld van de twee verdiepingen: de aarde en de hemel, de immanente en de transcendente werkelijkheid - waarbij God een "Wezen" is dat woont in de transcendente hemel en dat Zich desgewenst op de immanente aarde kan manifesteren. Het probleem is dat dát wel het wereldbeeld is van de Bijbel, letterlijk van Genesis tot en met Openbaring. God is in de hemel en jij bent op de aarde (Prediker 5: 1). De hemel is de hemel van de HEER, de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven (Psalm 116). In Openbaring is het wereldbeeld van de beide verdiepingen hemel (als de goddelijke werkelijkheid) en aarde (van de menselijke geschiedenis) fundamenteel voor het hele visioen. Het is de hermeneutische vraag of dit wereldbeeld van de beide werkelijkheden behoort tot de boodschap van de Bijbel of dat je het als een tijdgebonden verpakking kunt verwijderen; en zo ja, hoe dan. Op die laatste vraag antwoordt Caputo dat God geen opgeblazen superwezen is, ergens boven of onder ons ... De naam van God is de naam van een manier van zijn, een manier van leven in deze wereld (pag. 144-145).

"God bestaat niet, maar Hij doet een appèl op ons" - dat doet denken aan de stelling van mijn overleden collega Klaas Hendrikse (1947-2018), vrijzinnig protestants predikant in Zierikzee en Middelburg: "God bestaat niet, maar Hij gebeurt". Diens boek Geloven in een God die niet bestaat (2007) riep indertijd veel weerstanden op in kerkelijk Nederland. De kritici stapten heen over het woord geloven in de titel (het boek van Hendrikse is even spiritueel als het boek van Caputo) en doken direct op God die niet bestaat. Deels vanuit wat ik ooit noemde het Sinterklaas-effect. Ouders vertellen (ongetwijfeld met de beste bedoelingen) hun kleine kinderen verhalen over Sinterklaas. Sinterklaas kan wonderen doen, zoals paardrijden over de daken en pakjes bezorgen via de centrale verwarming. Sinterklaas heeft zijn feestdagen (intocht en pakjesavond), compleet met onbegrijpelijke liederen (Sinterklaas kapoentje) en rituelen (pakjes en pepernoten). Hij heeft zijn organisatie, waarin veel geld omgaat (de middenstand). Op een bepaald moment verklappen ouders hun kinderen het geheim: Sinterklaas bestaat niet. Gevolg: de kinderen voelen zich beetgenomen, en terecht want dat zijn ze ook. Nu vertellen ouders en dominees (ongetwijfeld met de beste bedoelingen) óók verhalen over God. God kan wonderen van bevrijding en verlossing doen. God heeft Zijn feestdagen, compleet met (soms onbegrijpelijke) liederen en rituelen. God heeft Zijn organisatie, waarin veel geld omgaat (de kerk). En dan zegt of schrijft een theoloog of dominee opeens: God bestaat niet. Ben ik mijn leven lang dan nóg een keer beetgenomen?

Maar je kunt de zin "God bestaat niet" ook opvatten op een veel dieper niveau, als uitdrukking van een discussie die al in de middeleeuwse theologie (scholastiek) in volle hevigheid werd gevoerd. Al onze begrippen hebben betrekking op schepselen. Dat geldt ook voor het begrip "bestaan". Uw pc of laptop bestaat (tot u hem in een vlaag van wanhoop het raam uit gooit). Onze poes bestaat (en herinnert ons daar luidkeels aan tegen haar etenstijd). Ik zelf besta (cogito ergo sum = ik denk dus ik ben, aldus Descartes). Demokratie bestaat: als een ideaal waaraan verschillende landen met meer of minder succes proberen vorm te geven. Maar kun je dat zelfde begrip "bestaan" nu ook toepassen op God? Bestaat God op dezelfde manier als computers, poezen, mensen en idealen bestaan? De kerkvaders wisten al beter. Computers, poezen, mensen en idealen bestaan binnen onze werkelijkheid. Als God op diezelfde manier zou bestaan, dan zou Hij een dinges tussen de dingesen zijn (de kerkvaders zouden zeggen: een zijnde tussen de zijnden). God is van een totaal ándere orde. De kerkvaders konden zeggen: God is niet één van de zijnden, maar het Zijn van de zijnden. Om de verwarring met het bestaan van computers, poezen, mensen en idealen te vermijden, kún je daarom zeggen: "God bestaat niet" - maar je loopt dan wel het risico van het Sinterklaas-effect bij je gelovige lezers en luisteraars.

Caputo schrijft over deze zelfde thema's als Klaas Hendrikse. Allebei kunnen ze niets met een God Die "bestaat" in een transcendente werkelijkheid, in de hemel zo u wilt. Maar er is een verschil in sfeer, en dat is - mede - biografisch bepaald. Klaas Hendrikse had een niet-kerkelijke achtergrond en heeft eerst gewerkt in het bedrijfsleven. Later kwam hij tot geloof, ging theologie studeren en werd predikant. Maar een kerkelijke nestgeur heeft hij nooit gekregen. - Caputo groeide op binnen de Rooms-Katholieke Kerk van vóór Vaticanum II. De geur van wierook en kaarsen komt nog uit elke plooi van zijn kleren, ook van zijn professorale toga.

De hoofdstukken 7 en 8 gaan over de toekomst, nauwkeuriger gezegd: over de laatste dingen (eschatologie noemen theologen dat). Hoofdstuk 7 gaat in eerste instantie over de toekomst van de wereld en hoofdstuk 8 over onze persoonlijke toekomst (oftewel onze dood).

Hoofdstuk 7: Het bewaken van het pad naar de boom des levens: van angelologie naar technologie (pag. 146-167) gaat uit van de stelling van Lyotard alles volkomen zinloos is omdat volgens de sterrenkundigen over vier of vijf miljard jaar de zon zal exploderen (en daardoor de aarde verbranden) en vervolgens uitdoven (zodat er enkel koude overblijft) (pag. 18).

Nu is vijf miljard jaar nog een hele tijd. Je vraagt je af waarom Lyotard en Caputo zich druk maken over zo'n verre toekomst. Je zou je zeker ook kunnen afvragen of de mensheid niet al veel eerder (bijvoorbeeld morgenmiddag of volgend jaar maart) zichzelf zal vernietigen (milieu, klimaat, kernwapens, bacteriologische wapens). Afgezien daarvan: waarom zou dat eigenlijk erg zijn, de vernietiging van de mensheid? Omdat het de dood van het denken (pag. 148) zou zijn, het einde van het bewustzijn. Na de vernietiging van de mensheid zal er enkel nog maar materie zijn, zonder bewustzijn, zonder geest. Bij deze stelling zijn enkele kanttekeningen te plaatsen.
- Veel wetenschappers en fantasten gaan uit van de mogelijkheid dat er ook elders in het heelal bewust leven is, misschien wel op vele plaatsen. Dat idee maakt het einde van het menselijke bewustzijn (morgenmiddag of over vijf miljard jaar) minder dramatisch. Aan een heelal zo vol geladen ...
- In de Bijbel zweeft de Geest al boven de wateren en spreekt God al scheppend vóórdat er mensen zijn (dus al vóórdat er menselijk bewustzijn is). De Bijbel houdt zich niet bezig met de volledige vernietiging van de mensheid (juist niet), maar ook in dat geval zou de Bijbel ongetwijfeld zeggen: ook dan zal God er nog zijn.
- In de hele gnostische en idealistische traditie is de geestelijke werkelijkheid de échte werkelijkheid. De geest kan ook bestaan zonder materie, hoe eerder hoe liever! Een hedendaags voorbeeld is het eindeloze bewustzijn van Van Lommel: dat bewustzijn kan bestaan en ook feitelijk bestaat los van materie, is fundamenteel voor diens hele boek. Binnen dit concept is het sterven van het individu of zelfs van de mensheid geen ramp - het wezenlijke (de geest - het bewustzijn) gaat door, bevrijd uit zijn lichamelijke kerker.

Is het niet denkbaar dat we met technologische middelen voorkomen dat we uitsterven? (pag. 149). In een niet bijzonder helder verhaal (pag. 149-167) beschrijft Caputo de moderne technologie als een poging om de dood te slim af te zijn zodat we ons onder de onsterfelijken kunnen scharen (pag. 150). Die intentie legt Caputo naast het begin van Genesis, waar de HEER de weg tot de Boom des Levens door engelen laat bewaken (Genesis 3:24). Onsterfelijkheid stond niet op zijn lijstje.  Het was vanaf den beginne Zijn bedoeling dat de mensen niet eeuwig zouden leven, dat zij niet het eeuwige leven zouden hebben (pag. 150). Orthodoxe christenen zullen daarbij opmerken: dat was van den beginne wèl Zijn bedoeling, maar na de zondeval niet meer. En als het mensdom het nóg bonter maakt, beperkt de HEER hun levensduur tot 120 jaar (Genesis 6: 3 - nog steeds wel zo ongeveer de bovengrens van onze levensduur). Dit hoofdstuk loopt uit op de vraag; wist de HEER dat wij niet ten onder zouden gaan aan sterfelijkheid, maar aan onsterfelijkheid? ... Is sterfelijkheid een zegen voor stervelingen? (pag. 167). Daarmee zitten we al in de thematiek van

Hoofdstuk 8: Sterven wij allemaal? Iedereen? Leven voor de dood. (pag. 168-180). Ieder mens gaat een keer dood. Die gedachte intensiveert ons leven (pag. 170-171). Het staan aan de grens (de eindigheid van ons leven) is niet destructief maar creatief, niet ontmoedigend maar inspirerend, het intensiveert de vitaliteit van onze sterfelijkheid in onze vita mortalis (= ons sterfelijke leven, pag. 172). De zin van ons leven ligt dus niet ná ons leven, in de hemel - maar ín ons leven, juist omdat het eindig is. Leven is de glimlach die doorbreekt in de materie, en vertrouwen en hoop beantwoorden die glimlach (pag. 178).

Dat juist onze sterfelijkheid zin geeft aan ons leven, kan ik begrijpen vanuit de economische regel dat een product kostbaarder is naarmate het schaarser is. Een eindeloos leven zou waardeloos zijn - een beperkt leven (maximaal 120 jaar, zegt Genesis 6) is kostbaar. In dat verband herinner ik me iets dat me opviel toen ik als gymnasiast 50 jaar geleden Homerus las. Ook Homerus heeft een wereldbeeld van twee verdiepingen: op de Olympus de goden, op aarde de mensen. Terwijl de mensen op aarde diepe tragedies doormaken, gedragen de goden zich op de Olympus vaak als vervelende pubers die van tijd tot tijd uitbarsten in een "homerisch gelach". Waarom? het leven van de mensen is eindig (en in de dichtwerken van Homerus sterven ze bij bosjes) en heeft daardoor een diepe ernst - de goden zijn onsterfelijk, hun bestaan is eindeloos en daarmee in feite waardeloos en zinloos.

In hoofdstuk 9: Een korte catechismus van het nihilisme van genade (pag. 181-195) vat Caputo zijn betoog nog eens samen in de vorm van een Catechismus (vragen en antwoorden). In het verlengde van het voorafgaande: Het gegeven dat de dingen niet eeuwig zijn ondermijnt hun waarde niet, het geeft ze juist waarde. Als het leven niet tijdelijk was, zou het geen waarde hebben (pag. 186). En over God: Caputo wijst zowel de transcendente God (God Die woont op de bovenverdieping van de werkelijkheid) af als de pantheïstische God (God Die samenvalt met de werkelijkheid); De naam van God is de naam van iets onvoorwaardelijks in deze wereld, van een vonkje in deze wereld waar wij antwoord op geven in het vocabulaire van poëzie en religie ... God is de naam van een gebeurtenis die de wereld overvalt, die haar met stomheid slaat, van iets onvoorwaardelijks zonder dwang (pag. 193).

Hoofdstuk 10: Conclusie: Dromen, bidden, hopen, glimlachen (pag. 196-213). De Belijdenissen van Augustinus zijn een spirituele biografie in de vorm van een gebed (pag. 205). Zo eindigen de Belijdenissen van Caputo met bidden. Zijn gebed is samen te vatten met het éne woord "Kom!", bijna het laatste woord van het Nieuwe Testament (Openbaring 22:20 - pag. 203). Ik bid om de komst van wat ons is beloofd  ... om zaken die besloten liggen in beloftevolle woorden als gerechtigheid, vriendschap, gastvrijheid, het geven en vergeven, democratie - enzovoorts (pag. 207). En Aan het einde van de rit, net als aan het begin en in het midden, hoeven we alleen maar het leven te bedanken voor het leven, voor de genade van het leven (pag. 212).

Caputo schrijft over wezenlijke thema's tegen de achtergrond van grote denkers en gelovers uit het heden en (verre) verleden (dat is een compliment) en hij geeft te denken, zoals uit dit artikel moge blijken (en ook dat is een compliment). Maar Caputo schrijft zo warrig als een pan spaghetti en herhaalt zichzelf voortdurend: in een strak en ordelijk betoog had hij het zelfde kunnen zeggen in 50 bladzijden. Zijn voortdurende gedachtenwisseling met Jackie, broeder Paul, de professor enz. gingen me vervelen, evenals de herhaaldelijke verdedigingen / verontschuldigingen tegenover de Rooms Katholieke Kerk (van zijn jeugd). En al lezend heb ik gemerkt dat ik nog niet post-modern ben.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA