Ds. J. Bonda, Het heil voor de velen. Over de vraag "Hoe is God?" en de leer van de eeuwige straf, Utrecht Stichting "Vuur", 1989, 152 pag.

1. Het probleem.

Bekend in orthodox-christelijke kring was / is ? de prent van de brede en de smalle weg. Aan de ene kant een wijde poort. Er boven in schreeuwende letters 'Welkom". Er achter een brede weg met verlokkingen als de balzaal, het theater, de speelbank, de loterij en de zondagstrein, gelardeerd met vrolijke losbollen, maar uitlopend op de eeuwige rampzaligheid. Aan de andere kant de enge poort en het smalle pad, dat steil omhoog voert langs zondagsschool, tentzending, diaconessenhuis en dergelijke zaken, zo beschrijft L. M. P. Scholten de prent in de Nieuwe Leidsche Courant van 21 juni 1974. De prent is een beeldende weergave van het woord van Jezus: Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden (Mattheus 7:13-14 NBG). De bedoeling van de prent is duidelijk: hij verbeeldt twee manieren van leven. De concretisering van die twee manieren van leven zal aan sommigen van ons een glimlach ontlokken; heel wat christenen gaan zonder gewetensbezwaren naar het theater en reizen 's zondags met de trein. Wij hebben tegenwoordig onze moderne kriteria voor goed en fout, bijvoorbeeld op het terrein van vluchtelingen en integratie, milieu en klimaat. Welk goed en fout bedoelt Jezus? Vóór Zijn uitspraak over de brede en de smalle weg spreekt Hij in de Bergrede onder meer over aalmoezen geven, bidden en vasten; over niet proberen om tegelijk God en Mammon te dienen; en over niet oordelen over onze medemensen; en over goed zijn ook voor vervelende mensen. Hoe dan ook: twee manieren van leven: de éne leidt tot het verderf, de andere leidt ten leven. Verderf en leven zijn de woorden van Jezus - Scholten voegt aan dat verderf nog iets toe: eeuwige rampzaligheid. Dat eeuwige speelt in het vervolg een belangrijke rol.

Twee manieren van leven - daar hoef je niet speciaal gelovig of christelijk voor te zijn. In Zijn profetie over het laatste oordeel (Mattheus 25:31-46) zegt Jezus dat alle volkeren zullen worden beoordeeld naar het kriterium: heb je hongerigen te eten gegeven, dorstigen te drinken gegeven, vreemdelingen gastvrij ontvangen, aan naakten kleren gegeven, zieken en gevangenen bezocht; in één woord: heb je barmhartig geleefd? op dat praktische kriterium scheiden zich de wegen naar de eeuwige straf en naar het eeuwige leven (nu gebruikt ook Jezus expliciet het woord eeuwig). Jezus' broer Jacobus schrijft kortweg het zelfde: onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel (Jacobus 2:13 NBG). Barmhartigheid of onbarmhartigheid - dat is een maatlat die je alle mensen kunt aanleggen, of ze nu religieus of atheistisch zijn. - Maar het lijkt alsof het Nieuwe Testament (daarnaast) nog een àndere maatstaf hanteert: niet (enkel) een praktische of ethische maatstaf (hoe we omgaan met onze medemensen), maar een godsdienstige maatstaf: of we geloven in Jezus. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden (Marcus 16:16 NBG). Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Johannes 3:36). Het geloof in Jezus, daar draait het hele Nieuwe Testament om. Maar die maatstaf van het geloof roept bij ons wel een geweldig probleem op. Hoe zal het dan gaan met al die mensen die nooit van Jezus hebben gehoord (in culturen ver weg van het christendom); of die wel van Jezus hebben gehoord, maar op zo'n manier dat ze er enkel door werden afgestoten (bijvoorbeeld in een kerkelijke gemeenschap waar ze werden mishandeld of misbruikt); of met die mensen die gewoon geen gevoel voor religie hebben, maar die wel geweldig begaan zijn met hun medemensen in nood (misschien uw kinderen of kleinkinderen)? Gaan die dan allemaal voor eeuwig verloren? - Wie dat werkelijk gelooft, moet wel in actie komen om nog zoveel mogelijk zielen te redden voor Jezus - zielen die anders gedoemd zijn om voor eeuwig verloren te gaan. Genuanceerder is de overtuiging dat we het oordeel over hen die het Evangelie nooit (écht) hebben gehoord of begrepen, aan God moeten overlaten. Dat is zo ongeveer de overtuiging waarmee ik zelf ben opgegroeid - met daarbij alle vertrouwen in Gods goedheid.

Ik ga het nog moeilijker maken. Geloof begint bij jou, was een poos een slogan van de Remonstranten. Daar dacht de Synode van Dordrecht (1618-1619) bepaald anders over. Het geloof komt niet op uit onszelf, maar het is een gave van God - zo lazen de Dordtse vaderen Efese 2: 9. God geeft aan sommige mensen het geloof (en daarmee de eeuwige zaligheid), aan anderen niet. En omdat God eeuwig is, is Zijn keuze om aan mensen het zaligmakende geloof te schenken, een eeuwige keuze. God heeft ons in Christus uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht (Efese 1: 4). Wanneer de Bijbel spreekt over Gods eeuwige verkiezing, heeft dat - voor zover ik kan zien - altijd de bedoeling om (a) alle lof en eer voor ons heil te geven aan God, niet aan onszelf (onze eigen godsdienstigheid); en (b) ons heil te verankeren in Gods eeuwige en onvergankelijke liefde (niet in onze eigen menselijke wisselvalligheid). Maar het echte probleem zit niet in Gods eeuwige verkiezing - het echte probleem zit in de logische tegenhanger ervan: Gods eeuwige verwerping. Als God al van eeuwigheid besloten heeft mij het geloof niét te schenken, dan zal ik van mijn lieve levensdagen nooit kúnnen geloven en dan ben ik dus onherroepelijk gedoemd om voor eeuwig verloren te gaan. De Dordtse synode-vaderen hebben zich verzet tegen deze logische analogie tussen verkiezing en verwerping; verkiezing en verwerping geschieden non eodem modo = niet op dezelfde wijze (de kernwoorden uit de slotparagraaf van de Dordtse Leerregels), want Gods hárt ligt bij Zijn verkiezing tot geloof en behoud. Maar ondanks de goede bedoeling van de Dordtse vaderen valt de schaduw van Gods eeuwige verwerping over het gereformeerd protestantisme. Sommige gelovige mensen zijn er gek van geworden. - Verkiezing en verwerping van eeuwigheid - die gedachte gaat veel verder terug dan de Synode van Dordrecht; de kerkvader Augustinus (354-430) wist er al van. Vanwege de erfzonde is de hele mensheid zondig en verdoemd (massa perditionis); uit deze zondige en verdoemde mensheid heeft God een aantal mensen uitverkoren om hun het geloof te schenken en hen voor eeuwig te behouden. Voor deze dubbele predestinatie (voorbeschikking tot behoud of tot verlorenheid) beroept men zich op de Bijbel. Bijvoorbeeld op Romeinen 9:10-23 (NBV): Sterker nog, ​Rebekka​ was van onze [voor]vader ​Isaak​ zwanger van een tweeling, en al voor ze geboren waren en nog niets goeds of slechts hadden gedaan, werd haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen.’ Gods besluit blijft namelijk van kracht: God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat Hij hem roept. Zo staat er ook geschreven [in Maleachi 1: 2- 3]: ‘Jakob​ heb Ik liefgehad, ​Esau​ heb Ik gehaat.’ Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. Hij zegt immers tegen ​Mozes: ‘Ik ben ​barmhartig​ voor wie Ik ​barmhartig​ wil zijn, Ik schenk ​genade​ aan wie Ik ​genade​ wil schenken.’ Alles hangt dus af van God en Zijn ​barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. Zo zegt Hij volgens de Schrift tegen de ​farao: ‘Ik heb u alleen maar aangesteld om u Mijn macht te tonen en om iedereen op aarde te laten weten wie Ik ben.’ Dus God is ​barmhartig​ voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil. Maar nu zult u vragen: ‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen Zijn wil?’ Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het ​aardewerk​ soms aan de ​pottenbakker: ‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?’ Heeft de ​pottenbakker​ niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse ​pot​ te maken? God heeft degenen die het voorwerp van Zijn toorn zijn en die Hij heeft bestemd voor de ondergang, met veel geduld verdragen omdat Hij Zijn toorn ook wil tonen en Zijn macht kenbaar wil maken. En omdat Hij Zijn overweldigende majesteit wil tonen, heeft Hij degenen die het voorwerp zijn van Zijn ​barmhartigheid​ ertoe voorbestemd om in Zijn majesteit te delen. Deze passage is vaak uitgelegd als: God heeft van eeuwigheid sommige mensen uitverkoren om hen voor eeuwig te behouden in de hemel tot lof van Zijn barmhartigheid, en andere mensen verworpen om hen voor eeuwig te verdoemen in de hel tot lof van Zijn gerechtigheid - en wij hebben daar niets tegenin te brengen, want God is de Schepper en wij zijn maar schepselen. Anders gezegd: God is liefde, schrijft Johannes (1Johannes 4: 8) en voor gelovige mensen is dat ook zo; maar "objectief" gezien zou je moeten zeggen: God is van eeuwigheid liefde én haat; en Hij schept Zich voorwerpen van Zijn liefde én voorwerpen van Zijn haat, mensen om voor eeuwig te behouden én mensen om voor eeuwig te verdoemen. Ik schrijf het met opzet cru, maar sommige logisch redenerende theologen zijn tot deze conclusie gekomen.

Jan Bonda (1918-1997, gereformeerd predikant in Stavoren, Dordrecht en Stiens) heeft zich hartstochtelijk tegen deze uitleg en conclusie verzet, onder meer in het kleine boekje dat ik hieronder bespreek. Zijn hartstocht heeft een dubbel motief. (1) We doen God tekort als we Hem zien als een God met twee gezichten, God van liefde én God van haat; als we Gods barmhartigheid en Gods gerechtigheid zien als twee tegenstrijdige maar symmetrische eigenschappen. (2) We kunnen er geen vrede mee hebben dat vele miljoenen mensen voor eeuwig verloren gaan. Voor Bonda zijn deze twee motieven zijde en keerzijde van dezelfde medaille: we geloven dat God liefde is en dat Híj er daarom geen vrede mee kan hebben dat vele miljoenen mensen voor eeuwig verloren gaan. God wil dat alle mensen behouden worden. Met zijn boekje wil Bonda laten zien dat dit de Bijbelse leer is. Daartoe behandelt hij veel Bijbelteksten en dat doet hij over het algemeen glashelder. Maar dit boekje is een bundeling van drie reeksen Bijbelstudies. Dat gaat enigszins ten koste van het systematische overzicht. Daarom nu eerst nog een paragraaf met Bijbelse lijnen, voordat ik nader inga op het boekje van Bonda.

2. Twee lijnen in de Bijbel.

Bijbelse lijnen, schreef ik, lijnen in het meervoud; want ik zie in de Bijbel - heel globaal genomen - twee lijnen.

          1) De twee wegen.
De weg van bekering en geloof, rechtvaardigheid en naastenliefde, de weg die uitloopt op behoud - en de weg van zonde en ongeloof, onrecht en onbarmhartigheid, de weg die doodloopt. Deze boodschap is hierboven al aan de orde gekomen, omdat hij in onze geloofstraditie toonaangevend is. We vinden deze boodschap door heel de Bijbel heen, van Genesis tot Openbaring. Ik noem enkele van de zeer vele voorbeelden.
* De HEER zegt tegen Abram: Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken (Genesis 12: 3). Bij zijn afscheid zegt Mozes tegen het volk Israël: Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade, doordat ik u heden gebied de Heer, uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de Heer, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat verleiden en u voor andere goden nederbuigt en hen dient, dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen. Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, door de Heer, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Heer uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou (Deuteronomium 30:15-20 NBG). De boeken der Koningen beoordelen elke koning van Juda en van Israël op het kriterium: doet hij wat goed is of wat slecht is in de ogen van de HEER? De profeten en de Spreuken stellen ons voortdurend voor de keuze tussen wijsheid / rechtvaardigheid of dwaasheid / goddeloosheid: Sion ​zal verlost worden door recht en wie zich bekeert door ​gerechtigheid. Maar opstandige zondaars worden gebroken, wie de HEER verlaat, gaat ten onder (Jesaja 1:27-28 NBV). De oprechten zullen het land bewonen en de vromen zullen daarin overblijven; maar de goddelozen zullen uit het land worden uitgeroeid en de trouwelozen zullen eruit worden weggerukt (Spreuken 2:21-22 NBG vgl. Psalm 37: 9). Over de twee wegen spreekt Psalm 1: 6: De HEER kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.
* Zo spreekt Jezus over de brede weg die tot het verderf leidt en de smalle weg die ten leven leidt (Mattheus 7:13-14). Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Johannes 3:36). Deze teksten haalde ik hierboven al aan. Jezus maakt dat ook maatschappelijk concreet: Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het Koninkrijk van God - maar wee jullie die rijk zijn, jullie hebben je deel al gehad (Lucas 6:20 en 24); en Hij maakt dat ook griezelig aanschouwelijk in Zijn gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus ( Lucas 16:19-31): na zijn dood wordt de arme Lazarus door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten (- een beeld voor de hemel Lucas 16:22 NBV), terwijl de rijke man na zijn ongetwijfeld indrukwekkende begrafenis hevig gekweld werd in de hel, waar hij pijn lijdt in de vlammen.
* Want de onbarmhartigen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven (Mattheus 25:46). Die laatste woorden komen uit Jezus' profetie over het laatste oordeel. Over de scheiding aan het einde der tijden schreef de profeet Daniël al: Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd (Daniël 12: 2 NBV). Over het laatste oordeel schrijft Paulus: Wij moeten allen voor de rechterstoel van ​Christus​ verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht (2Corinthe 5:10 - herinnerend aan Psalm 62:13: U zult ieder mens vergelden naar zijn daden). En Johannes schrijft in de Openbaring (20:12-15 NBV): Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het ​boek​ van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. ... En iedereen werd geoordeeld naar zijn daden. ... Wie niet in het ​boek​ van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid.
Bij zo'n overvloed van teksten uit de hele Bijbel is het begrijpelijk dat voor christenen door de eeuwen heen de laatste waarheid was: hemel of hel. Complicerende factor in deze opvatting is de (naar mijn overtuiging schijnbare) dubbelheid van het oordeel: na het sterven (de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus) en op de jongste dag (de profetieën over het laatste oordeel) - maar voor verlossing of verdoemenis maakt dat niet uit.
Maar door heel de Bijbel loopt ook een andere lijn.
2) Wereldwijde verlossing.
* Hierboven citeerde ik het woord van de HEER tot Abram: Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken. Maar direct daarop volgt: Met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. (Genesis 12: 3 NBG; in de NBV anders vertaald, maar mogelijk komt de aanstaande revisie van de NBV weer in de buurt van de NBG). Psalmen en profeten verwachten dat eens alle volkeren hun heil zullen zoeken bij de HEER en Hem erkennen als hun God. Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot Hem wenden. Voor U zullen zich buigen alle stammen en volken (Psalm 22:28). Alle volken, door U gemaakt, komen en buigen zich, Heer, voor U en prijzen Uw naam (Psalm 86: 9 NBV). Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Er zullen opnieuw mensen komen uit allerlei landen en steden. De inwoners van de ene stad zullen naar de volgende stad gaan en zeggen: “Ga met ons mee. Wij zijn op ​weg​ om ​eer​ te bewijzen aan de HEER van de hemelse machten en zijn ​gunst​ af te smeken.” Grote en machtige volken zullen naar ​Jeruzalem​ komen om daar de HEER van de hemelse machten te vereren en zijn ​gunst​ af te smeken. En dit zegt de HEER van de hemelse machten: Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn ​mantel​ grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.”’ (Zacharia 8:20-23 NBV). Alle volken zullen daar samenstromen, machtige naties zullen zeggen: ‘Laten we optrekken naar de berg van de HEER, naar de tempel van  ​Jakobs​ God. Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen, en wij zullen Zijn paden bewandelen.’ (Jesaja 2: 2- 3 NBV). Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten voor alle volken een feestmaal aan: uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen (Jesaja 25: 6). De Knecht van de HEER zal alle volken het recht doen kennen (Jesaja 42: 1); Hij zal een licht zijn voor alle volken (Jesaja 42: 6 en 49: 6). Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. Want Ik heb gezworen bij Mij zelf ...: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren (Jesaja 45:22-23, aangehaald in Romeinen 14:11 en Filippenzen 2:10-11). Het is opmerkelijk dat veel van deze profetieën komen uit een periode toen het Joodse volk was teruggebracht tot een onbeduidend groepje. Hoe kleiner het volk werd, hoe wijdser het perspectief. Het is de vraag wat we ons bij deze profetieën moeten voorstellen. Gaat het om Joden uit allerlei landen die terugkeren naar het Beloofde Land? Gaat het over proselieten uit omringende volkeren die zich aansluiten bij het Jodendom? Worden deze profetieën vervuld in het christendom, waardoor mensen in alle landen van de wereld zijn gekomen tot geloof in de God van Israël? Of staat ons nog een wereldwijde ("alle volkeren!") bekering tot de HEER te wachten?
* Hierboven citeerde ik Paulus, die in Romeinen 9:22-23 spreekt over mensen die het voorwerp van Gods toorn zijn en die Hij heeft bestemd voor de ondergang, en mensen die het voorwerp zijn van Zijn ​barmhartigheid​, Die Hij ertoe voorbestemd heeft om in Zijn majesteit te delen. Dat lijkt een duidelijke bewijsplaats voor de gedachte van de twee wegen: God heeft sommige mensen voorbestemd voor de (eeuwige) ondergang, andere voor de (eeuwige) glorie. Maar daarmee doen we Paulus geen recht; want zijn hartstochtelijke betoog in Romeinen 9-11 loopt uit op God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ​ongehoorzaamheid, opdat Hij voor ieder mens ​barmhartig​ kan zijn. Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk Zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk Zijn wegen. ... Alles is uit Hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel. Hem komt de eer toe tot in eeuwigheid. ​Amen (Romeinen 11:32-35 NBV). Let vooral op de woorden "ieder" en "alle", dat zijn heel typerende woorden voor Paulus. Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt uit ​genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door ​Christus​ ​Jezus​ heeft verlost (Romeinen 3:23-24 NBV). Zoals de ​overtreding​ van één enkel mens (Adam) ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de ​rechtvaardigheid​ van één enkel mens (Jezus) ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven (Romeinen 5:18). God wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen. Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens ​Christus​ ​Jezus, die Zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd. Om dit te verkondigen ben ik als ​apostel​  aangesteld. Ik spreek de waarheid, ik lieg niet – ik ben aangesteld als leraar voor de heidenen om hun het geloof en de waarheid te onderwijzen (1Timotheus 2: 4- 7). Paulus is er diep van overtuigd dat God álle mensen wil behouden. Dáárom heeft Paulus zijn benen uit zijn lijf gelopen om aan álle mensen (juist ook de heidenen = de niet-Joden) het Evangelie te brengen! - zoals Jezus had geboden: Maak alle volken tot Mijn leerlingen (Mattheus 28:19). De verwachting van Paulus is dat uiteindelijk in de naam van Jezus zich alle knie zal buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader! (Filippenzen 2:10-11 naar NBG; Paulus haalt hier en in Romeinen 14:11 Jesaja 45:23 aan, zie boven). Volgens veel uitleggers haal Paulus in Filippenzen 2 een bestaande oud-christelijke hymne aan. Maar let opnieuw op het voor Paulus zo kenmerkende "alle": alle knie ... alle tong ... Alle mensen en machten zullen uiteindelijk Jezus erkennen als Heer. In de geest van de twee wegen zou dat betekenen dat veel (de meeste?) mensen en machten knarsentandend alsnog hun ongelijk zullen moeten erkennen om vervolgens voor eeuwig in de hel gegooid te worden. Maar niemand kan zeggen "Jezus is Heer" dan door de Heilige Geest. Dan zou dit slotaccoord van de hymne de verwachting verwoorden van een uiteindelijke algehele bekering van alle mensen en machten tot Jezus; en daarmee de verwachting van een algehele verlossing.
* Een bijzondere tekst in dit verband is Handelingen 3:21. Daar spreekt Petrus over Jezus, die in de hemel moest worden opgenomen tot de tijd aanbreekt waarover God van oudsher bij monde van zijn ​heilige​ profeten heeft gesproken en waarin alles zal worden hersteld (NBV). Het gaat me om die laatste woorden, in de NBG vertaald met: de tijden van de wederoprichting aller dingen; in het Grieks staat er apokatastasis pantoon. De bedoeling is blijkbaar dat aan het einde de hele schepping weer in haar oorspronkelijke luister wordt hersteld: zie, het is weer zeer goed! In de loop van de  kerkgeschiedenis is er stevig over gediscussieerd welke conclusies je uit die tekst mag en moet trekken. Origenes (185-253/4) baseerde onder andere op deze tekst de verwachting dat uiteindelijk alle mensen en machten, tot en met de duivel en de dood, zullen terugkeren tot God, zodat God uiteindelijk alles zal zijn in allen (1Corinthe 15:28 - weer dat woordje "alle").
Nu hebben Bijbellezers en theologen door de eeuwen heen die woorden natuurlijk ook gekend. Hoe zijn ze te rijmen met de boodschap van de twee wegen? Traditioneel zijn daar twee oplossingen voor.
- "God wil dat alle mensen worden gered" - inderdaad, daarom moet het Evangelie aan àlle mensen worden gebracht (zending en evangelisatie); maar als mensen desondanks niet tot geloof komen, gaan ze (tegen Gods bedoeling en ondanks alle evangelieprediking) toch verloren.
- "Jezus heeft Zijn leven gegeven als losgeld voor allen" - ja, maar in zulke teksten moet je "allen" opvatten als: "alle gelovigen".
Bonda neemt met deze twee oplossingen geen genoegen.

3. De visie van Bonda.

De essentie van de visie van Bonda vinden we op pag. 134. Hij wil de twee lijnen die ik hierboven schets ten volle serieus nemen. Maar we zullen niet kunnen volstaan met het aanwijzen van twee reeksen uitspraken in de Schrift: de woorden over een 'dubbele afloop van de geschiedenis in hemel en hel', èn de woorden die aankondigen dat allen tot Gods heil zullen komen. Het kan niet de bedoeling van het Evangelie zijn dat wij leven bij twee tegengestelde antwoorden op de vraag 'Hoe is God?'. Met H. Berkhof menen wij dat deze woorden niet naast elkaar, maar na elkaar moeten worden uitgesproken ...

De structuur van eerst oordeel en daarna verlossing treffen we herhaaldelijk aan in de profetische boeken van het Oude Testament. Alle grote profeten hebben gesproken van Israëls redding na het gericht over zijn ongehoorzaamheid (pag. 53). Trouwens ook over gericht over én vervolgens redding voor de heidense buurvolkeren van Israël. Bonda verwijst enkele malen (pag. 54 en 127) naar Sodom. In Genesis 19 wordt Sodom verwoest vanwege zijn ongerechtigheid; voor alle zekerheid zeg ik erbij: dit was de ongerechtigheid van Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefden zij  zonder de ellendige en de arme te ondersteunen (Ezechiël 16:49); zoals blijkt uit hun schandalige behandeling van vreemdelingen. Maar de HEER belooft dat Hij in het lot van Sodom een keer zal brengen (Ezechiël 16:53); Bonda denkt daarbij aan de bewoners van Sodom die indertijd bij de verwoesting van de stad zijn omgekomen. Zelfs voor hen is er dus hoop! - Inderdaad spreken de profeten vaak eerst van oordeel en daarna van verlossing. Zelf ben ik geneigd daarbij allereerst te denken aan het volk Israël en de andere volkeren als volkeren; zoals Duitsland ná de verwoesting door het oorlogsgeweld van 1943-1945 een Wirtschaftswunder heeft gezien. Ik weet niet of bijvoorbeeld Jeremia en Ezechiël gedacht hebben aan verlossing ná hun dood van degenen zijn omgekomen bij de ondergang van Jeruzalem in 586 voor Christus.

De leer van de dubbele afloop neemt Bonda ten volle serieus: dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven (Mattheus 25:46) (pag. 22). In dat opzicht staat hij ten volle in de rechtzinnige traditie. Maar in twee opzichten wijzigt hij de leer van de dubbele afloop:
(a) Volgens onze traditie is de eeuwige straf doel in zichzelf: vergelding van de zonde om genoeg te doen aan Gods gerechtigheid (pag. 100). Volgens Bonda heeft Gods gericht als doel dat de zondaar zich schaamt voor zijn zonde en daardoor tot inkeer komt (pag. 97-99). Gods doel is redding, bevrijding van degenen die Hij straft (pag. 100); de terugkeer van al zijn mensen, en van alles wat Hij geschapen heeft tot Hem. 'Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen' (Romeinen 11:36) (pag. 101).
(b) Volgens Bonda is daarom de eeuwige straf niet eindeloos. "Eeuwig" moeten we kwalitatief opvatten: In 'eeuwige straf ' gaat het om de radicale ernst, waarmee God voorgoed een eind maakt aan de zonde van de mens (pag. 27). We moeten "eeuwig" dus niet kwantitatief opvatten in de zin van eindeloosheid (pag. 63). Verschillende malen gebruikt Jezus voor de "eeuwige straf" beeldspraak die juist eindigheid suggereert: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald (Mattheus 5:26) en ... totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben (Mattheus 18:34) (o.a. pag. 66-68). Ook voor de mensen die gestorven zijn is er hoop. Na Zijn opstanding heeft Jezus het Evangelie gepreekt aan de geesten in de gevangenis = de goddelozen die zijn omgekomen in de zondvloed (1Petrus 3:19). Dat impliceert de mogelijkheid van bekering ook ná het sterven (pag. 126-128).
Kort samengevat: er is maar één weg tot behoud: het Evangelie van Jezus Christus. Maar deze éne weg heeft God voor alle mensen geopend, en houdt Hij voor alle mensen geopend. Dat geldt niet alleen gedurende hun leven, maar ook als zij gestorven zijn (pag. 17).

Dat betekent ook een andere visie op de gemeente. Vaak wordt de gemeente gezien als de oogst die wordt binnengehaald in Gods schuur, naar profetie van Johannes de Doper over de Messias:  Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur (Mattheus 3:12 NBG). Maar Jezus gebruikt het beeld van de oogst anders. De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst (Mattheus 9:37 NBG). De gemeenteleden zijn niet de oogst, maar de arbeiders! Ze zijn uitverkoren als eerstelingen (2Thessalonicenzen 2:13 en Jacobus 1:18). Maar de eerstelingen zijn niet de hele oogst! ...  nu worden de arbeiders verzameld, die straks heel de oogst binnen moeten brengen (pag. 44-45). Die oogst omvat ook de gestorvenen. Het binnenbrengen van die oogst betekent onder meer:
1) De voorbede voor de gestorvenen (pag. 33-35 en 128): In de gemeente te Corinthe kwam het blijkbaar voor dat gemeenteleden zich lieten dopen voor de doden (1Corinthe 15:29 - Paulus propageert dat niet, maar heeft er blijkbaar ook geen bezwaar tegen). Daaruit spreekt de zorg voor het heil van de gestorvenen. Die zorg spreekt ook uit het gebed voor de gestorvenen. De hele christenheid kent dat gebed, uitgezonderd het protestantse deel van de Westerse kerk. Bonda doet een goed woord voor de voorbede voor de gestorvenen. We mogen immers al onze bekommernis bij God brengen; ook onze bekommernis over onze gestorvenen. Hij maakt daarbij wel de kritische kanttekening: Het gaat niet om onze verbondenheid met hen, maar om hun verbondenheid met God (pag. 35).
2) Met Christus als koningen heersen (pag. 107-109): Tot de toekomstverwachting van de Bijbel behoort dat de gelovigen mèt Christus als koningen zullen heersen. Jezus zegt: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israel te richten (Mattheus 19:28 NBG // Lucas 22:30). Paulus schrijft aan de Corinthiërs: Weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? (1Corinthe 6: 2- 3); en Indien wij met Jezus gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven; indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen (2Timotheus 2:11-12, vgl. Romeinen 5:17). Ook het boek Openbaring verwoordt deze verwachting. Het Lam (Jezus) wordt toegezongen Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde (Openbaring 5: 9-10 NBG). In de de profetie van het Duizendjarig Vrederijk: En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weer levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren (Openbaring 20: 4- 6 NBG). Inzake dit delen in het Koningschap van Christus maakt de Heidelbergse Catechismus een onderscheid tussen nu en straks: in dit leven tegen de zonde en de duivel strijden en hiernamaals in eeuwigheid met Christus over alle schepselen regeren (HC zondag 12). Maar wat is de bedoeling van dit "hiernamaals regeren": enkel genieten van de hemelse glorie? Nee, zegt Bonda: koningschap is dienst. De Schrift beschrijft deze dienst als het werk van de herder: de zwakke schapen versterken, de zieke genezen, de gewonde verbinden, de afgedwaalde terughalen (Ezechiël 34). Met Christus als koningen heersen is: Hem dienen in zijn werk als de grote herder, die gekomen is om het verlorene te zoeken en te redden (Luc. 15: 1-10; 19:10). Het is een dienst die niet eerder voleindigd zal zijn, dan wanneer àl het verlorene gevonden is ... (pag. 108-109).
God wil dat alle mensen behouden worden. Het gaat erom dat wij ons nu in Zijn dienst willen stellen. De resultaten stellen ons vaak teleur. Maar aan het eind van de gelijkenis van de talenten zegt de Heer: Goed gedaan, goede en trouwe dienaar, over weinig ben je getrouw geweest - over veel zal Ik je stellen (Mattheus 25:21-23). Aan wie trouw is in het weinige, wordt het uitzicht geopend op het vele van Gods toekomst. Paulus heeft zich geweldig ingezet voor de Heer om in elk geval énkele mensen te redden (1Corinthe 9:22). Maar hoe verschrikkelijk zou het zijn als het bij die enkelen zou blijven! Daarom blijft Paulus vervuld van de hoop voor àllen: het thuisbrengen van de verloren mensheid in het huis van de Vader (pag. 110-111).

4. Nog enkele opmerkingen bij het boekje van Bonda.
5. Tenslotte.

Heel positief in het boekje van Bonda vind ik zijn nadruk op Gods wil om alle mensen te behouden. Ook heel positief vind ik zijn grote bewogenheid met al die mensen die tijdens hun leven nog niet te geloof in Jezus zijn gekomen. Zijn uitleg van allerlei Bijbelteksten vind ik interessant en soms verrassend.

Zelf breng ik de twee lijnen (enerzijds de twee wegen, anderzijds de wereldwijde verlossing) liever niet in één systeem van éérst de éne en daarná de andere. Ze hebben in de Bijbel elk hun functie: de ernstige waarschuwing en de vreugdevolle verwachting. Zoals de Bijbel vaak verschillende perspectieven laat zien, die we niet in één systeem kunnen verenigen.

Ik begon dit verhaal met de prent van de brede en de smalle weg, naar woord van Jezus Ga door de nauwe ​poort​ naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime ​poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de ​poort​ naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden (Mattheus 7:13-14 NBV). Ook in Lucas 13:23-24 spreekt Jezus over deze nauwe poort. Iemand vroeg hem: Heer, zijn er maar weinigen die worden gered? Hij antwoordde: Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan ...  De vraag "zijn er maar weinigen die worden gered?" is inderdaad een belangwekkende theologische vraag. Maar Jezus geeft geen theologisch of theoretisch antwoord. Hij geeft een persoonlijk en praktisch antwoord: Strijd om in te gaan door de enge poort. Zorg jij maar dat jij zelf gered wordt. We hebben onze handen vol aan onszelf.

terug naar boeken

TERUG NAAR INDEX