DRIE BOEKEN VAN ARIE VAN DEN BEUKEL
Prof. dr. ir. Arie van den Beukel
(geboren 1933) is natuurkundige (emeritus hoogleraar THU
Delft) en christen. Kan dat dan samengaan: natuurkunde en geloof? Heeft
de natuurwetenschap niet allang bewezen dat geloven onzin is en dat God
niet bestaat? Van den Beukel vindt van niet. Hieronder schrijf ik iets
over drie van zijn boeken:
Om de hoofdinhoud daarvan in
één zin samen te vatten: Van den Beukel waarschuwt tegen
zelfoverschatting. Zelfoverschatting van verschillende wetenschappen,
om te
beginnen met de zelfoverschatting van de natuurkunde (zijn eigen vak). Hij schrijft vanuit een
steeds maar toenemende verontrusting over de totalitaire uitstraling van de wetenschap in onze samenleving (
Met andere ogen, pag. 69).
Van den Beukel schrijft helder en levendig, met veel voorbeelden "uit
het leven gegrepen"; voor een wetenschapper een grote verdienste! Van
die verdienste blijft in onderstaande samenvattingen weinig over. Lees
daarom deze zinvolle en onderhoudende boeken vooral zelf!
Arie van den Beukel, De dingen hebben hun geheim. Gedachten over natuurkunde, mensen en
God, Baarn, 1990, 192 pag.
|
Van dit boek verscheen de eerste druk
in november 1990 - ik gebruik de achtste druk uit mei 1992. Acht
drukken in anderhalf jaar! Daar kan menig auteur enkel maar van dromen.
Blijkbaar heeft dit boek in brede kring belangstelling gewekt.
Een meer inhoudelijke opmerking vooraf: de ondertitel noemt
achtereenvolgens natuurkunde, mensen en God. Van den Beukel schrijft
vanuit zijn eigen vak: de natuurkunde. Maar vandaaruit kijkt hij naar
de mensen àchter de natuurkunde. En hij vraagt zich af hoe zijn
vak en die mensen zich verhouden tot het (christelijke) geloof, tot God.
1. Het is koud in Delft
In 1958 ging Van den Beukel studeren aan de Technische Universiteit (toen nog: Hogeschool) in
Delft. Daar trof hij een kil klimaat aan. De overtuiging dat ieder probleem kan worden
aangepakt door objectief analyseren en logisch redeneren. Een pastor in
de regio Delft sprak van "het Delftse huwelijk": het huwelijk van een
wetenschapper (toen nog bijna altijd een man) en een "gewone" vrouw -
de wetenschapper heeft de pretentie dat hij elk probleem afdoende kan
oplossen, ook thuis. Van den Beukel spreekt van de beroepsdeformatie
van de exacte wetenschappers: de overwaardering van het verstand ten koste van het hart
(pag. 13). Die zelfde objectiviteit proeft Van den Beukel in de opbouw
van veel wetenschappelijke publicaties:
1. Vraagstelling.
2.
Experimenten.
3. Resultaten.
4. Discussie.
5. Conclusies.
Wat in deze
opzet volkomen ontbreekt zijn de persoonlijke emoties van de
onderzoeker: zijn persoonlijke motivatie; zijn bloed, zweet en tranen in de loop van het onderzoek. Kenmerkend is het konsekwent gebruik van de lijdende vorm (pag. 15): it was observed
- het "ik" van de onderzoeker is onzichtbaar (dat zelfde taalgebruik
vinden we overigens ook in veel ambtelijke en bestuurlijke stukken) - een
groot geleerde als Newton formuleerde nog in de ik-vorm.
2. Niets menselijks vreemd
Van den Beukel schetst hier eerst een ontwikkeling van de
afgelopen tientallen jaren; gezien zijn voorbeelden denk ik aan de
periode sinds de jaren '60. Voordien kon een wetenschapper zich nog
terugtrekken in de stilte van zijn studeerkamer of laboratorium. Sinds
de jaren '60 namen de aantallen studenten enorm toe. De in de
natuurkunde gebruikte instrumenten werden steeds kostbaarder. Daardoor
rezen de kosten van de wetenschap de pan uit. De overheid
ging vragen stellen bij het nuttig rendement van die enorme
uitgaven.
Daarmee werd in de wetenschap geld een factor van belang. De
wetenschapper werd een ondernemer(tje). Zijn product zijn zijn
artikelen in wetenschappelijke tijdschriften en de kwaliteit daarvan
wordt afgemeten aan het aantal keren dat die artikelen in andere
wetenschappelijke artikelen worden geciteerd (en de helft wordt
helemaal nooit geciteerd, pag. 27). Dit alles om voor verder onderzoek
geld te kunnen werven: de eerste en tweede geldstroom van de overheid
en de
derde geldstroom van de industrie. De verdeling van dat geld is
gebaseerd op de beoordeling door een aantal vakgenoten: de winkeliers van de concurrerende winkels (pag. 23). Hoe vernieuwender, origineler, baanbrekender (achteraf!) het
werk is, des te moeilijker om het geaccepteerd te krijgen. Dat laatste
is van alle tijden. Het duurde ook vele jaren voordat de spectrale
splitsing van het licht door Newton en de wet van het foto-elektrisch
effect van Einstein door vakgenoten werden geaccepteerd. Niets
menselijks is wetenschappers vreemd.
3. Alles begrijpen
Eenvoud is het kenmerk van het ware. Natuurkundigen zijn zoekers naar
eenvoud. Tot de jaren '60 waren er in de fysika vier
fundamentele krachten bekend: de zwaartekracht (van Newton), de
elektromagnetische kracht (van Maxwell), de sterke kernkracht
(die de atoomkern bij elkaar houdt), en de zwakke kernkracht (nodig om
onder meer de radioactiviteit te verklaren). Vanaf
de jaren '60 zijn er stappen gezet om deze vier fundamentele krachten
te herleiden tot één enkele "superkracht". Belangrijk
onderzoek daartoe is gedaan bij CERN in Genève, o.a. door de
Nederlander Simon van der Meer (1925-2011). Hij kreeg daarvoor de
Nobelprijs voor natuurkunde. Volgens Van den Beukel volkomen terecht.
Uit interviews komt Van der Meer te voorschijn als een bescheiden mens:
"een machinebouwer". Ook blijkt Van der Meer afstand te hebben genomen van het protestantse geloof van zijn ouderlijk huis. Om
tegelijk fysicus en gelovige te kunnen zijn, moet je een gespleten
persoonlijkheid hebben. De taak van de wetenschap is alles begrijpen.
Begrijpen betekent dan niet ons de werkelijkheid voorstellen
(het atoom-model van de moderne fysika is on-voorstelbaar), maar de
werkelijkheid beschrijven met behulp van een abstract wiskundig formularium (pag. 38). Wat Van den Beukel hier mist, is inspiratie, intuïtie, geest (pag.
39). Door de alles-omvattende wiskundige beschrijving van de
werkelijkheid wordt onze mensenwereld nog niet mooier of beter.
4. Het einde van de objectieve werkelijkheid
Aan het einde van de negentiende eeuw leek de natuurkunde voltooid.
Die voltooide natuurkunde dacht causaal en deterministisch. Als je alle
eigenschappen (massa, snelheid, enz.) van alle atomen van het heelal
zou kennen, kun je - in theorie -, uitgaande van de begintoestand, de volledige geschiedenis van elk atoom tot in de verre toestand uitrekenen
(pag. 42). Sindsdien is dit absolute
determinisme gaandeweg doorbroken. Licht bleek zowel een golfkarakter
als een deeltjeskarakter te hebben. Einstein publiceerde zijn speciale
(1905) en algemene (1915) relativiteitstheorie. En vooral: rond 1925
werd de kwantumfysica ontwikkeld. De elementaire gebeurtenissen op de
schaal van de atomen hebben een statistisch karakter. We kunnen de
halveringstijd van een radioactief element bepalen, maar niet
voorspellen wanneer één bepaalde atoomkern van dat element
uiteen zal vallen. Niet enkel licht heeft een golf-deeltje dualiteit;
maar zowel alle straling àls alle materie kun je zowel als golf àls als deeltje beschrijven. Heisenberg
ontwikkelde de onzekerheids-relaties. Hoe nauwkeuriger we de positie
van een deeltje weten, des te minder weten we van de impuls van dat
deeltje, en omgekeerd. Er is geen
verifieerbare werkelijkheid buiten ons die onafhankelijk is van onze
waarneming. De waarnemer en het waargenomene zijn één en
ondeelbaar (pag.
48). Sommige belangrijke natuurkundigen hadden het daar erg moeilijk
mee; zoals Einstein: "God dobbelt niet" (dat is niet bedoeld als een
geloofsuitspraak: "God" staat hier voor "de natuur"): Einstein had er
grote moeite mee dat de natuur letterlijk van kans aan elkaar hangt. De
definitieve
experimentele bevestiging kwam in 1982: de kwantum-verstrengeling
betekende het einde van de objectieve werkelijkheid. Van den
Beukel signaleert dat verschillende fysici daar uiteenlopende
conclusies uit trekken - en daar zit ook een heel stuk geloof in. Zo
citeert Van den Beukel Paul Davies: De nieuwe natuurkunde geeft aan de
menselijke geest weer een centrale positie in de natuur. En Max Jammer:
De kwantumrevolutie brengt de mens terug naar het centrum van het
toneel. In uiterste consequentie: het bestaan van de werkelijkheid
hangt af van de gewaarwording van de mens. Hoe meer we weten, des te
minder we begrijpen. Dat moet ons bescheiden en nederig maken.
5. Aspecten
Newton splitste wit licht met behulp van een prisma in een spectrum
van kleuren. Een eeuw laten bestreed Goethe (de dichter!) Newtons
kleurentheorie. Hij had emotioneel-ethische bezwaren tegen het in stukken breken van het 'heilige licht'
(pag.
62): een protest tegen de atomistische, reductionistische
natuurkunde. Zoals Newton het licht splitste in kleuren, splitste
Lavoisier in 1783 water in waterstof en zuurstof; en splitsten de
kernfysici in de twintigste eeuw de atoomkern in protonen en neutronen.
Deze splitsende natuurkunde leidt tot een gereduceerd wereldbeeld.
Daartegenover staan holistische wereldbeelden. Van den Beukel noemt de
fysicus David Bohm (1917-1992). Voor Bohm is een natuurkundige theorie
(theorie komt van het Griekse woord voor aanschouwen)
een bepaalde aanblik van de werkelijkheid, die ons een bepaald aspect
ervan toont. De atoomtheorie beschrijft dus één bepaald
aspect van de werkelijkheid; niet de hele werkelijkheid. De
kwantumfysica is veel holistischer: de waarnemer en het waargenomene
zijn niet twee gescheiden entiteiten, maar in elkaar overvloeiende en elkaar doordringende aspecten van één hele werkelijkheid, die ondeelbaar en niet analyseerbaar is. De wereld moet worden opgevat als een universele stroom van gebeurtenissen en processen (pag. 68). Elk gebied in ruimte en tijd bevat op een impliciete manier een totale orde (pag. 70); in ieder deel zit impliciet het geheel.
In het laatste deel van deze paragraaf schrijft Van den Beukel over
goud dat méér is dan het chemische element goud (zie de
gouden dodenmaskers gevonden te Mycene); over zonnebloemen die
méér zijn dan de botanische Helianthus annuus L. (zie de
schilderijen van Van Gogh); over licht dat méér is dan
een bepaalde elektromagnetische golf met tevens een deeltjes-karakter
(zie het gedicht van Hans Andreus Liggen in de zon). De Bijbel zegt: God is licht (1Johannes 1) - is dat beeldspraak? en op welke manier dan?
6. Vier fysici en God
In dit hoofdstuk gaat Van den Beukel na welke rol God speelt in het leven en de wereldbeschouwing van een viertal prominente fysici (pag. 85).
1) Isaac Newton (1642-1727): Een man uit één stuk.
Newton spreekt ook in zijn grote
wetenschappelijke werken hier en daar vrijmoedig over God. Voor hem
vormen wetenschap en religie een eenheid. Newton wist zich dienaar van
God. Hij leert de Schepper kennen uit het Boek der Natuur en het Boek
der Schriften (de Bijbel). Die vormen samen een harmonische eenheid. De
God van Newton is een persoonlijke God. Voor de grote meerderheid van
de gewone gelovigen zijn de Twaalf Artikelen en de Tien Geboden
voldoende. Voor een select gezelschap (waartoe Newton ook zichzelf
rekende) was er de theologie.
2) Blaise Pascal (1623-1662): Spanning.
Zijn leven lang was Pascal bezig met
zowel de wetenschap als met de godsdienst - zonder conflict tussen die
twee. De mens Pascal wordt - oog in oog met de eeuwigheid en de
oneindigheid - overweldigd door een gevoel van nietigheid. Het verstand
is geweldig belangrijk, maar stuit op zijn eigen grenzen. Achter die
grenzen ligt het domein van de goddelijke liefde, die men enkel kan
kennen met het hart: de kern van de menselijke persoonlijkheid, zijn instelling tegenover het leven, de bron van zijn daden
(pag. 96). Van die kennis getuigt Pascals Mémorial (neerslag van
een mystieke ervaring op maandagavond 23 november 1654).
3) Albert Einstein (1879-1955).
Einstein groeide op in een liberaal
joods gezin. Hij geloofde niet in een persoonlijke God - wanneer hij
schrijft over God ("God dobbelt niet"- zie boven), dan staat "God" voor
"de natuur". Het is de God van Spinoza (deus sive natura).
De wetten van de natuur hebben voor Einstein algemene geldigheid -
hardnekkig hield hij vast aan een causaal-deterministisch wereldbeeld.
Wetenschap en religie hebben elk hun eigen terrein: wetenschap gaat
over feiten, religie over waarden; religie bepaalt de doelstellingen,
wetenschap de middelen om die doelen te bereiken. Met zijn diepe eerbied
voor de rationaliteit in het bestaan kan men Einstein een diep
religieus mens noemen.
4) Stephen Hawking (1942-2018).
Hawking, groot natuurkundige / kosmoloog en
lichamelijk zwaar gehandicapt, heeft gezocht naar een alles-omvattende theorie van het heelal. Als we
eenmaal weten waarom wij en het heelal bestaan, dan kennen we de geest van
God. Van den Beukel noemt dat mateloze arrogantie (pag. 102). - In Met andere ogen (zie onder), pag. 19-20, maakt Van den Beukel hierbij nog een aanvullende opmerking. In dan kennen we de geest van God staat voor "geest" in het Engels mind = denkraam, intelligentie: God als de super-intelligentie achter het heelal. Terwijl het in de Bijbel gaat over de Spirit van God: de geest die adem geeft, leven, bezieling.
7. Fysica: een weg naar God?
Dit hoofdstuk is gewijd aan Paul Davies (geboren 1946). Volgens Davies
vormt de natuurwetenschap een zekerder weg tot God dan de religie. Hij
formuleert eerst de Vier Grote Vragen van het bestaan:
1) Hoe heeft het heelal zijn organisatie bereikt?
2) Hoe zijn de dingen waaruit het heelal bestaat er gekomen?
3) Waarom bestaat het heelal uit de dingen waaruit het bestaat?
4) Waarom zijn de natuurwetten zoals ze zijn? (pag. 106)
Volgens Van den Beukel zijn dit niet zozeer de hoofdvragen van het bestaan, als wel van de fysica;
maar hij geeft een interessante samenvatting van het betoog van Davies.
Die samenvatting sla ik over, het gaat me om Davies' "weg naar God".
Bij de eerste drie vragen komt Davies God niet tegen; maar mogelijk wel
bij vraag 4: Heeft Gód de natuurwetten misschien bedacht? Hij kon
natuurlijk enkel maar een logisch consistent heelal bedenken. En
mogelijk ontdekken we dat er maar één logisch consistent
heelal mogelijk is. Dan rest voor God enkel nog de rol van de
universele geest van het heelal. Maar "geest" staat voor Davies voor
"organisatie". Volgens de tweede hoofdwet van de thermodynamica neemt
de organisatie van het heelal voortdurend af (de wanorde neemt toe, uiteindelijk sterft het heelal de koude-dood).
God sterft aan zijn eigen tweede hoofdwet, die hij niet had kunnen
omzeilen omdat er in het begin geen andere keus mogelijk was (pag. 111).
Op vijf punten van het betoog van Davies gaat Van den Beukel nog nader in.
1) Gods almacht: Davies
construeert telkens opnieuw een tegenstelling tussen Gods almacht en
één van Zijn andere eigenschappen. Hij definieert daarbij
almacht als: alles kunnen. Wie iets niet kan, is niet almachtig (kan
God een steen scheppen zó zwaar dat Hij hem Zelf niet kan
optillen?). Om die conclusie te bereiken had men de relativiteitstheorie niet hoeven uit te vinden. Hij staat letterlijk al in de Bijbel. Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet (2Timotheus 2:13). Davies betoog berust op een absurde definitie van "almacht".
In de Bijbel komt het woord
"almacht / Almachtige" maar betrekkelijk weinig voor. Blijkbaar zijn voor
de Bijbelschrijvers Gods goedheid en Gods trouw veel belangrijker dan
een theoretisch concept van Gods almacht. Naar verhouding komt
"Almachtige" wel vrij vaak (9x) voor in het boek Openbaring: de profetie
van de uiteindelijke overwinning van God op het kwaad. Wanneer we
belijden "Ik geloof in God de Vader, de Almachtige", betekent dat voor
mij: we geloven dat God, de Vader van Jezus (de liefdevolle God) het
uiteindelijk zal winnen.
2) God als gaatjesvuller:
"Gaatjesvuller" is een letterlijke vertaling van het Duitse begrip Lückenbüßer, dat kan worden gebruikt voor de invaller die (bij gebrek aan de reguliere verpleegkundige of leerkracht) het gat in het rooster opvult.
Met God als gaatjesvuller wordt bedoeld: God als vulling voor het 'gat'
van alles wat nog niet verklaard is. Dankzij de wetenschap wordt dat gat steeds kleiner. Op
het moment dat we alles kunnen verklaren, is God overbodig geworden. Daar tegenover stelt Van den Beukel: er is geen sprake van
concurrentie tussen God en de natuurwetten - de betrouwbaarheid van de natuurwetten
weerspiegelt de trouw van God. Daardoor is de wereld leefbaar.
3) Het scheppingsgeloof en de natuurkunde:
De Bijbel vertelt verschillende verhalen over de schepping (om te
beginnen Genesis 1 en Genesis 2). Die zijn niet bedoeld als bron van
natuurwetenschappelijke informatie, maar ze vertellen over de relatie
tussen de mens en zijn wereld, tussen de mens en zijn Schepper. Van de
gedachte van Davies dat eens bewezen zal kunnen worden dat God geen
keus had omdat de natuurwet de enige logische mogelijkheid was, kan Van
den Beukel niet wakker liggen; ook dát is "een geloof".
4) Grensoverschrijdingen: Van
den Beukel verwijt auteurs als Davies en Hawking grensoverschrijding:
natuurwetenschap wordt tot pseudo-religie waarvan de wetenschappers de
priesters zijn, inclusief priesterlijke geheimtaal en wonderen (der
techniek).
5) De gelovige natuurkundige: een schizofreen? -
Davies formuleert de volgende tegenstelling: natuurwetenschap is
gebaseerd op zorgvuldig waarnemen en experimenteren - religie op
openbaring en overgeleverde wijsheid. Volgens Van den Beukel een
carricatuur. In het vervolg gaat hij er nader op in.
8. Hoe bewijst men iets?
In de wiskunde kun je stellingen strikt logisch bewijzen - maar deze
logische bewijsvoering is gebaseerd op bepaalde uitgangspunten:
onbewijsbare axioma's. Buiten de wiskunde (in het dagelijkse leven, in
de rechtspraak, maar ook in de natuurwetenschappen) is bewijsvoering
aangewezen op bewijsmateriaal (Engels: evidence),
dat overtuigend wordt geacht. In de natuurwetenschap wordt het
bewijsmateriaal aangedragen door onderzoekers in de vorm van
publicaties over hun experimenten, die in principe herhaalbaar moeten
zijn zodat collega-onderzoekers de resultaten kunnen controleren. In de
praktijk spelen daarbij ook subjectieve factoren een rol: soms is
reproduceerbaarheid vrijwel een illusie; er kunnen grote (persoonlijke, politieke en financiële) belangen op het
spel staan; de autoriteit van vermaarde wetenschappers spreekt mee. In
dit hele proces worden natuurkundige theorieën geformuleerd. Die
dragen een tijdelijk karakter: nieuw bewijsmateriaal kan dwingen
tot herziening.
In wetenschap zit dus óók
een subjectief element. Inmiddels (ik schrijf dit artikel in 2024) is
deze gedachte een overheersend dogma geworden; heel duidelijk rond de
corona-krisis (2020-2023). Op social media en door sommige politici
worden wetenschappelijke onderzoeks-resultaten (bijvoorbeeld inzake
vaccinaties), weggewuifd als "een mening, ik heb het recht om daar
anders over te denken".
Hoe kunnen we God bewijzen? De logische godsbewijzen van de scholastiek
zijn nutteloos: ongelovigen worden er niet door overtuigd en gelovigen
hebben ze niet nodig. In de Bijbel is de benadering anders. De
Bijbelschrijvers beroepen zich op eigen ervaringen of op betrouwbare
getuigenissen. Van den Beukel noemt als voorbeeld Hebreeën 11, dat
begint met een omschrijving van "geloof" en dat vervolgens vertelt over
een lange rij geloofsgetuigen. Voor wie openstaat voor de vroegere en
eigentijdse geloofsgetuigen, kan God "buiten elke redelijke twijfel"
staan. Wélke geloofsgetuigen voor mij overtuigend zijn, is
zeker subjectief. Maar het is een misverstand dat de wetenschap
objectief zou zijn. Tegenwoordig erkennen de natuurkundigen dat de
waarnemer en het waargenomene onscheidbaar zijn.
9. De getuigen
Veel fysici zijn terughoudend inzake hun filosofische en
godsdienstige opvattingen. Ze stellen zich op als agnost - bij gebrek
aan interesse? Je open stellen voor het bewijsmateriaal (de
geloofsgetuigen uit verleden en heden) doet een beroep op onze hele
persoonlijkheid: op ons verstand èn op ons hart. De
bewijsvoering is een levenslang proces. Katholieken kunnen daarbij een
beetje geholpen worden door het getuigenis van en aangaande de heiligen
(Franciscus van Assisi is Van den Beukel zeer lief geworden). In
gereformeerde kring klinken (Van den Beukel schrijft zijn boek in 1990)
luide tegenstemmen zoals Jan Wolkers en Maarten 't Hart. Kinderen van
God zijn vaak minder luidruchtig en niet erg opvallend. Van den Beukel
noemt er drie, die voor hem geloofsgetuigen zijn geweest: zijn meester
Bergsma van de lagere school (wiens zoon Folkert door de Duitse
bezetter werd gearresteerd en gefusilleerd - een ontroerend verhaal);
zijn leraar Nederlands dr. Cebus Cornelis de Bruin; zijn vader (met veel liefde en respect beschreven).
10. Twee wegen
Die twee wegen zijn de weg van de natuurkunde en de weg van het geloof. Zijn die wel met behoud van integriteit
binnen één persoon te verenigen? Volgens Van den Beukel
wel. Hij beschrijft daartoe vanuit zijn eigen persoonlijke ervaring,
als natuurkundige en als gelovige, de aard van beide wegen (pag. 149). Het zal blijken dat die twee wegen duidelijke parallellen vertonen.
De weg van de natuurkunde begint met een aantal dogmatische waarheden,
geformuleerd door het natuurkundige voorgeslacht. Op basis daarvan ga
je als natuurkundige zelfstandig onderzoek doen. Na het voltooien van
je afstudeer-opdracht mag je meedoen in de gemeenschap van de
natuurkundigen van alle plaatsen en van alle tijden. In de
vakliteratuur deel je je onderzoeksresultaten met elkaar. De weg van de
wetenschap vraagt totale toewijding. Er zijn fysici in soorten die elk
hun eigen taal spreken: kern-fysici, astro-fysici, vaste
stof-fysici, enzovoort; en experimentele naast theoretische fysici.
Natuurkundig onderzoek is uniek, het is fascinerend, en het is niet
prettig (99% transpiratie en 1% inspiratie). En waar doe je het
allemaal voor? heeft het zin? dat is een religieuze vraag.
De weg van het geloof begint met een aantal dogmatische waarheden (denk
bijvoorbeeld aan de Twaalf Artikelen van het Geloof). Niet als een
contract dat je voor de rest van je leven ondertekent; maar als
uitgangspunt, aangereikt door de getuigen uit de jeugd, de ouders en leermeesters (pag. 161).
Van den Beukel heeft me er opnieuw bij
bepaald hoe belangrijk ook voor mijn eigen geloof de
geloofsgetuigen van mijn jeugd zijn geweest: allermeest mijn vader en
mijn moeder, de predikant van mijn tienerjaren (ds. Poelman te
Kamperland), verschillende onderwijzers (van de School met den Bijbel
in Kamperland) en leraren (van het Christelijk
Lyceum voor Zeeland in Goes) - mede op grond van die ervaringen
ben ik een
hartelijk voorstander van positief christelijk onderwijs: niet vanwege
de godsdienst-lessen, maar vanwege inspirerende gelovige docenten.
Gaandeweg wordt hun weg ook onze eigen weg. Op een bepaald moment doe
je belijdenis (voor mij was dat ik 1973, ik was toen 20 jaar oud). Van
dan af mag je actief meedoen in de christelijke gemeente. Je behoort
tot de kerk van alle tijden en van alle plaatsen. De weg van het
christelijk geloof is de weg van de navolging van Jezus. Dat is lang niet altijd prettig: het betekent
zelfverloochening, vreemdelingschap (Hebreeën 11), besef van eigen onvermogen. We kunnen
onszelf niet rechtvaardigen, we kunnen enkel gerechtvaardigd wórden.
Gelovigen zijn er in soorten: katholieken, anglicanen, gereformeerden, baptisten, enzovoort (pag. 164) - anno 2024 voeg ik daar aan toe: reformatorische en evangelische christenen; en doeners en denkers: praktische christenen en mystici
(pag. 164). Ook de weg van het geloof kent vele uiteenlopende emoties,
zie het boek der Psalmen. Waarom dan
toch deze weg gaan? omdat je er niet los van komt; en omdat hij
uitzicht geeft op een toekomst: het Koninkrijk van God.
11. Kruispunten
In dit laatste hoofdstuk enkele kruispunten van de wegen van wetenschap en geloof, waar vaak botsingen plaatsvinden.
Wonderen: Als we wonderen
opvatten als mirakelen, zijn ze in strijd met de natuurwetten en
daardoor aanstootgevend (voor natuurwetenschappers en voor mensen die
natuurwetenschappelijk denken). In de Bijbel zijn wonderen tekenen: ze hebben een betekenis. Er
gebeurt iets dat wij menselijkerwijze voor onmogelijk hadden gehouden. Het wijnwonder op de bruiloft te
Kana betekent dat Jezus het levende water geeft.
Voor mijn gevoel lopen hier
verschillende aspecten van "wonder" door elkaar: (objectief)
onmogelijk; (subjectief) volkomen onverwacht,
wonderbaarlijk-verlossend, verbijsterend; en veel-betekenend, God
openbarend. Bovendien spelen vragen over de historiciteit van de
Bijbelse wonderverhalen een rol. Sommige gelovigen getuigen van
wonderen die zij persoonlijk hebben ervaren.
De opstanding van
Christus is het centrale wonder in het christelijke geloof. Van den
Beukel citeert met instemming Malcolm Muggeridge: Er moet een Opstanding zijn geweest omdat Christus nu leeft
(pag. 171). De Paasverhalen in de Evangeliën zijn voor Van den
Beukel geloofwaardig, omdat de volgelingen van Jezus
reageren met volstrekt ongeloof.
Natuurkunde als cultuurvorm: Er bestaat geen christelijke natuurkunde. Maar als natuurkundige ben ik (Van den Beukel) bezig in een door God geschapen wereld.
Ook de mens is door God geschapen - naar Zijn beeld (Genesis 1). Ook de
mens is dus bedoeld als schepper: als degene die de mogelijkheden die
verborgen zitten in de schepping te voorschijn roept: de hof bebouwen
en bewerken (Genesis 2). De wereld cultiveren is cultuur. Het gebeurt
in natuurkunde, poëzie, beeldhouwkunst, enz. Cultiveren is iets heel anders dan exploiteren, het betekent ook koesteren, verzorgen (pag. 173). Cultuur en cultus horen bij elkaar: impliciet en expliciet eerbetoon aan de Schepper.
Gevolgen voor mens en samenleving: De resultaten van de zuivere, fundamentele wetenschap vinden hun toepassing in de techniek. Maar de techniek loopt ongeveer twintig jaar achter. Dat betekent dat de academische onderzoeker geen flauw idee heeft of kan hebben van de eventuele technische toepassingen en maatschappelijke gevolgen van zijn werk (pag. 175). Is de computer een zegen of een vloek, of allebei?
(pag. 177) - Van den Beukel stelde die vraag in 1990 en nu meer dan 30
jaar later is hij nog niet overtuigend beantwoord. De natuurkundige
lijkt op de tovenaarsleerling die een geest uit de fles tovert en er
daarna geen greep meer op heeft (de beeldspraak is van mij). De
wetenschap heeft in onze tijd de plaats van de godsdienst ingenomen.
Wat de fysicus die ook in onze tijd een gelovige probeert te zijn, als fysicus kan doen. is duidelijk maken:
- de door de wetenschap gewekte verwachtingen berusten op mateloze zelfoverschatting, op arrogantie (pag. 181);
- de wetenschap moet niet de afgod van de mens zijn, maar zijn dienaar;
- de wetenschap-technologie-spiraal is niet zo autonoom als wel eens wordt gedacht;
- gevraagd mag en moet worden naar de doeleinden van wetenschap en techniek.
Perspecief: De westerse vrije-markt-ekonomie werkt volgende de kringloop: de
marktonderzoekers peilen wat de mensen graag zouden willen hebben, de
wetenschappers en technici maken het mogelijk, de fabrikant maakt het
en de klant koopt het (pag. 183). Het is zelfs nog erger: we worden gemasseerd
om bepaalde dingen te willen (pag. 185). De reclame appelleert aan onze begeerte naar comfort en
genot, en roept daardoor wensen in ons op die we nooit hebben gehad.
Van den Beukel eindigt zijn boek met de hoop dat we zullen beseffen dat
we dáárvoor niet geschapen zijn. De Psalmdichter wist
zich een vreemdeling op aarde en bad God om de kracht om volgens Zijn geboden te leven (Psalm 119:19).
Arie van den Beukel, Met
andere ogen. Over wetenschap en het zoeken naar zin, Baarn, 1994, 231 pag.
|
1. Lezing met discussie
De dingen hebben hun geheim
(zie boven) werd veel verkocht en veel gelezen. Blijkbaar sprak het
onderwerp veel mensen aan. Van den Beukel werd uitgenodigd er lezingen over
te houden. Met zo'n lezing begint dit boek. Om verdubbelingen te
voorkomen, ga ik die lezing niet samenvatten. Maar één
element in deze leving vermeld ik. In hoofdstuk 6 van De dingen hebben hun geheim
schrijft Van den Beukel over vier natuurkundigen: Newton, Pascal,
Einstein en Hawking. In deze lezing stelt hij tegenover Pascal
Descartes. Volgens Pascal verkrijgen wij onze kennis langs drie wegen: de ervaring, het verstand en het hart
(pag. 12); door alle drie leren we de wereld kennen, door alle drie
leren we ook God kennen (pag. 22-23); en ervaringen van God zijn niet
enkel religieuze top-ervaringen, maar ook alledaagse ervaringen:
verantwoordelijkheid, hoop, lijden, gebed (Theo de Boer). - Voor Descartes geldt enkel het verstand: de Rede (cogito ergo sum). De mens als denkend subject staat tegenover de wereld als object. Wij zijn meesters en bezitters van de natuur ... Zo wordt een koe tot melkkoe en producent van biefstuk (pag.
13). God is enkel nog nodig om aan het begin de wereld in bedrijf te
stellen (deïsme). Descartes staat aan de wieg van het rationalisme en het
materialisme. Ook de mens zelf is niet anders dan een machine, een
naakte aap. Ondanks de Eerste en Tweede Wereldoorlog heerst er nog
steeds een ongeschokt vertrouwen in de (natuur)wetenschap en de
technologie.
Ik moet daarbij anno 2024 denken aan
het inderdaad nog steeds ongeschokte vertrouwen van bedrijfsleven en sommige
politici dat technologie onze problemen met klimaat, stikstof-depositie
en mest zal oplossen, uiteraard met behoud van de bio-industrie (de melkkoe van Van den Beukel). Dat voor het oplossen van die problemen óók verandering van mentaliteit, levensstijl en
consumptie-patronen nodig zijn, is vloeken in deze kerk.
Vragenuur:
Kunnen we God kennen uit (de schoonheid van de ordening) van de natuur? -
Het ervaren van de (wiskundige) ordening
van de natuur (van het hooggebergte tot de biochemische moleculaire
processen) kan inderdaad een religieus gebeuren zijn. Maar de natuur is ook
gruwelijk wreed (de sluipwesp van H.S. Versnel). Voor veel oude en
moderne religie is de natuur onze moeder - maar zij blijkt een
stiefmoeder te zijn. Het christendom ziet de natuur niet als onze
moeder maar als onze zuster. Zowel mens als natuur zijn groots èn
vreselijk. In de Psalmen wordt God geloofd om Zijn geweldige schepping,
maar klinken ook de barre ervaringen met het leven en met God.
Zijn de wonderen in de Bijbel realiteit of teken? -
De natuurwetenschapper kan daar niets
over zeggen. Hij denkt vanuit natuurwetten, maar dat zijn enkel de tot
nu toe geconstateerde gewoontes van de natuur. De natuurwetenschapper
kan de mogelijkheid van wonderen niet uitsluiten. Vragen over wonderen
horen thuis bij de theoloog. En theologen zijn er in soorten en maten.
Van den Beukel noemt met waardering
het boek over wonderen van A. van de Beek.
In de loop van zijn betoog noemt Van
den Beukel de Engelse natuurkundige en christen Neville Mott. Diens
grootste probleem met wonderen is de schijnbare willekeur (pag. 33).
Die opmerking herken ik. Er gebeuren wonderen, in de Bijbel en in het
hier&nu. Dat is voor mij geen enkel probleem. Het probleem is: vaak
gebeuren ze niet. Een zieke wordt beter tegen alle medische
verwachtingen in en beleeft dat als een wonder van God, geweldig! Maar
andere patiënten worden ondanks alle gebed en medische zorg niet
beter. Daar heb ik geen antwoord op.
Waarom wilt u de God van de Bijbel zo graag betrekken bij het ontstaan van het heelal?
God is er niet om ons
constructie-probleem (hoe is het heelal precies ontstaan?) op te
lossen. De belijdenis van God als de Schepper van hemel en aarde is een
motie van vertrouwen. De Geloofsbelijdenis
begint met
Ik geloof in God de Vader: het vertrouwen in de goedheid van God. Die Vader moet er wel altijd geweest zijn en zal er ook altijd blijven.
Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (Romeinen 11:36). We geloven dat God de wereld en de mens doelbewust heeft gewild en leidt naar een eindbestemming.
God staat aan het begin
en Hij komt aan het einde.
Hij is van al het zijnde
oorsprong en doel en zin.
(Gz 1 van het Liedboek van 1973)
Zonder het geloof in God de Schepper
hebben we geen verleden, maar ook geen vertrouwen voor de toekomst;
enkel een zinloos heden.
Vragen over de verhouding van wetenschap, kunst en religie.
Van den Beukel heeft zijn boek geschreven vanuit verontrusting
over de alles doordringende, totalitaire uitstraling van het
rationalistisch wetenschappelijk denken en de daarop gebaseerde
technologie in de westerse samenleving van onze eeuw (pag. 39).
Rationalistische wetenschap blijft aan de oppervlakte. Ze maakt het
leven geheimloos. Kunst (Van den Beukel noemt poëzie en muziek) en
religie verwijzen naar het geheim van eigen leven, van het leven van een ander, van de wereld (pag. 41). Dat betekent helemaal niet dat je dan aan een oeverloze subjectiviteit bent uitgeleverd. Van den Beukel spreekt van intersubjectiviteit: Je wandelt met elkaar. Je ziet dezelfde dingen anders, je ziet andere dingen dan de anderen en je wisselt je ervaringen uit (pag. 44). Waarheid is geen kwestie van objectieve formules, waarheid is in de Bijbel een Persoon (Ik ben de Waarheid, zegt Jezus), een weg om te gaan (in de waarheid wandelen), ontdekt worden aan onszelf (Ben ik het, Heer?- Mattheus 26:22 en 25) (pag. 45).
De kerken lopen leeg. Moeten we
jongeren ervan overtuigen dat ze het in de kerk moeten zoeken of moeten
wij hen opzoeken in hun eigen leefwereld? - Inmiddels zo'n
dertig jaar later hebben met name de Rooms-Katholieke Kerk en het
"midden" van de Protestantse Kerk in Nederland het overgrote deel van
hun jongeren verloren. Voor jeugd in de kerk moeten we momenteel zijn
bij de reformatorische en bij de evangelische kerken / gemeenten. De
vraag blijft staan.
Dat kerken leeglopen, is niet nieuw. In de Bijbel gebeurt dat al. Maar Petrus zegt: Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven
(Johannes 6:66-68). Als het goed is, zijn die woorden te horen in de
kerk. Gemeenschappelijke beleving is daarbij wezenlijk.
Gemeenschappelijkheid betekent onontkoombaar een bepaalde cultuur (Zo zijn onze manier).
Maar identificeer het Evangelie niet met één bepaalde
cultuur: niet met Bach, niet met hardrock. Ik voeg daaraan toe: ook
niet met onze doorsnee Westerse of Noord-Amerikaanse cultuur
(inclusief het Kerstfeest als hoogtepunt van christelijkheid en
commercie).
Kritische notities
In De dingen hebben hun geheim
heeft Van den Beukel geschreven over de schadelijke effecten van
de wetenschap. Daarmee staat de geloofwaardigheid van de wetenschap
zelf op het spel.
De moderne wetenschap dreigt de mens te reduceren tot "niet meer dan" (nothing-buttery - pag 140):
- Niet meer dan een machine (Julien Offrat Delamettrie: L'homme machine, 1747). Dan wordt sexualiteit gereduceerd tot de mechanica van de bewegende onderdelen (pag. 54), zonder liefde of genegenheid.
- Niet meer dan een zoogdier (Desmond Morris: The naked ape, 1967): ratomorfisme:
de mens is niet anders dan een grote rat. Het gedrag van ratten wordt
"vertaald" naar het gedrag van mensen. In de psychologie heet dat
behaviorisme.
Een belangrijke vertegenwoordiger van
het behaviorisme is de Amerikaanse psycholoog Fred Skinner (1904-1990).
Skinner stelt persoonlijkheid gelijk aan gedrag; hij bekommert zich dus
niet om wat we denken of voelen, maar kijkt enkel naar ons waarneembare
gedrag. Daardoor kun je mensen vergelijken met dieren. Skinner past dat
toe in zijn leertheorie: operante conditionering. Zoals je dieren wat
kunt leren door belonen, negeren en straffen, zó kun je ook mensen wat leren.
Door deze reductionistische opvatting van het leven gaan mensen lijden aan innerlijke leegheid, het gevoel van een totale en uiteindelijke zinloosheid van het bestaan (pag. 55).
Eén van de meest humoristische teksten uit mijn boekenkast is de nu volgende paragraaf: Kosteloos consult bij een professor.
Die paragraaf begint met een citaat van dr. Cees Renckens, voorzitter
van de Nederlandse Vereniging tegen Kwakzalverij. Volgens Renckens
bestaat er geen "alternatieve geneeskunde": alles wat geen geneeskunde
is, is kwakzalverij. Geneeskunde die
die naam verdient maakt gebruik van behandelingsmethoden waarvan het
nut is aangetoond of althans aannemelijk is. Zij berust op algemeen
aanvaarde, controleerbare en toetsbare kennis en hanteert logisch
opgebouwde theorieën
(pag. 56). Wanneer Van den Beukel
last krijgt van een tennis-arm, begint voor hem een lange reis langs
allerlei medici (echte medici volgens de definitie van Renckens) met totaal
uitéénlopende behandelingen, medici die allemaal hun
eigen behandeling
propageren en die van hun collega's afkraken. Na twee jaar gaat de pijn
over - dankzij de laatste behandelaar? Een krantenbericht brengt de
oplossing. Een Utrechtse hoogleraar in de geneeskunde zei in zijn
afscheidsrede over tennisarmen: Er
is geen enkele behandelingsmethode die een bewezen gunstig resultaat
heeft. Maar voor de lijders is er één grote troost: het
gaat altijd vanzelf over, en vrijwel altijd binnen twee jaar (pag. 61).
Voorop gesteld: we moeten natuurlijk geweldig dankbaar zijn voor de
moderne medische wetenschap. Daaraan danken we (tenminste in het
welvarende deel van de wereld) geweldig veel leven en welzijn. In de
jaren '60 kreeg mijn vader last van verstopte kransslagaderen. Daar viel
toen niets tegen te doen. Vader overleed eraan, nog maar 48 jaar jong.
Tegenwoordig kunnen cardiochirurgen kransslagaderen dotteren of
vervangen, en daar worden veel patiënten oud mee. Maar inderdaad: sommige medici (zowel somatici
als psychiaters) zijn sterk in absolute uitspraken. De ene arts zweert bij
behandeling A, de andere bij behandeling B; en tien of twintig jaar
later gelden A en B als klinkklare onzin en moet het beslist P, Q of R
zijn. De niet-deskundige patiënt (zoals ik) moet de dokter op haar of zijn
woord geloven. In het ziekenhuis moet je meer
geloven dan in de kerk.
Sommige wetenschappelijke projecten kosten verschrikkelijk veel geld.
Van den Beukel noemt de deeltjesversneller CERN en de Amerikaanse
opvolger daarvan SSR; een project van de NASA om kernraketten te bouwen
om een planetoïde die de aarde bedreigt uit z'n baan te stoten;
het hele ruimte-onderzoek (toen Van den Beukel dit boek schreef, waren
de maan-reizen al 25 jaar geschiedenis - anno 2024 zijn de maan en Mars
weer helemaal in de mode). Wie kritiek heeft op die enorme
investeringen in geld en
menskracht, wordt beschouwd als een vijand van het mensdom, alsof met
zulke onderzoeken het heil en de toekomst van de mensheid op het spel
staat. Terwijl we elke gulden, euro en dollar maar één
keer kunnen uitgeven; en er voor het heil en de toekomst van de
mensheid veel concretere problemen op te lossen zijn: échte
problemen van échte mensen. Van den Beukel pleit voor een totale herwaardering van onze situatie in menselijke termen, het stellen van prioriteiten voor de eenentwintigste eeuw; voor een moratorium op grootschalige wetenschap (pag. 68).
Ik voeg daar nog een opmerking aan toe. Ik noem de rollator vaak
de beste uitvinding van de 20e eeuw. Talloze mensen over de hele wereld
kunnen dankzij hun rollator nog lopen (mijn eigen moeder was er vele
jaren op aangewezen). Ik vind het verbijsterend dat de rollator pas zo
laat is uitgevonden, terwijl het toch een heel simpel ding is: een paar
buizen, twee handvaten en vier wieltjes. De eerste maanlanding, toppunt
van wetenschappelijk en technisch vernuft, vond plaats in 1969 - de
simpele rollator werd pas uitgevonden in 1978, door de Zweedse Aina
Wifalk, zelf een vrouw met polio. Dat zegt iets over de prioriteiten in
wetenschap en techniek.
De huidige wetenschap leidt tot een vertechnocratisering ... tot in de verste uithoeken van onze samenleving
(pag. 70): in de gezondheidszorg, in de psychologie, in de economie, in
de theologie (theologen laten zich door natuurwetenschappers
voorschrijven wat ze wel of niet mogen zeggen) - en in de politiek
(voeg ik er zelf aan toe: de irreële verwachting dat al onze
problemen technologisch zullen worden opgelost). Uit een enquete blijkt dat veel meer mensen voor
de toekomst hun heil verwachten van de wetenschap (67%) dan van de
religie (9%); dat vertrouwen is gebaseerd op "de wonderen der techniek".
Bij deze cijfers een opmerking. Ik
verwacht voor de toekomst het heil van de wereld en mijn persoonlijke
heil van God. Dat is nog iets anders dan: van de religie. Religie kan ook
een bron van ellende zijn, van kruistochten tot ayatolla's.
Volgens Einstein gaat wetenschap over feiten - voor waarden en doelen
moeten we bij de religie zijn. In die zin zou Einstein dus behoord hebben bij de
9% die hun heil verwachten van de religie.
Hendrik Casimir schrijft, kort samengevat: Als wetenschap en techniek zich losmaken van alle beperkingen, ook die welke worden opgelegd door wijsheid en naastenliefde, leidt dat tot verwachtingen die berusten op mateloze zelfoverschatting, op arrogantie (pag. 72-73).
In deze paragraaf schrijft Van den Beukel over de aard van 'het verschijnsel wetenschap' (pag. 73). Aan Thomas Kuhn ontleent hij het begrip paradigma:
het geheel van geloofsopvattingen, waarden, technieken, enzovoort, die
gedeeld worden door de leden van een bepaalde wetenschappelijke
gemeenschap - let op het woord geloofs-opvattingen (beliefs).
Deze wetenschappers formuleren hun vragen en interpreteren hun
ervaringen binnen het kader van het heersende paradigma. Elk paradigma
werkt selectief: binnen een bepaald paradigma kunnen sommige vragen
wèl en andere niet worden gesteld, sommige ervaringen wèl
en andere niet worden verwerkt.
Bij het heersende paradigma behoort: de wetenschap is zuiver rationeel, zowel in haar methode als in haar doeleinden (pag. 75).
Bij beide zet Van den Beukel vraagtekens:
- Zuiver rationele methode? Door de eeuwen heen hebben grote
ontdekkingen (van bijvoorbeeld Kekulé en Gauss) eerder een
eureka!-karakter: plotselinge ingevingen, openbaringen, dromen, visioenen, lichtflitsen (pag.
76), zoals kunstenaars zich geïnspireerd kunnen voelen (ik moet
daarbij denken aan het illuminatie-moment in een creatief proces, zoals
ik dat als predikant ook regelmatig ervaar bij het maken van een preek).
- Zuiver rationele doeleinden? Voor Darwin was het hoofddoel van zijn
theorie: de Schepper uit het wereldbeeld verwijderen. De eerste
maanvlucht was een enorme technische prestatie, maar ook een
gigantische verspilling van menskracht en geld - Karl Barth: Het lost geen enkele van de problemen op waar ik 's nachts van wakker lig (pag. 77).
Het gangbare wetenschappelijke paradigma en het religieuze paradigma
vertonen opvallende parallellen: het is een geheel van opvattingen,
gedeeld door leden van een bepaalde gemeenschap, waarvan men deel gaat
uitmaken door een grondige initiatie; de leden van deze gemeenschap
zoeken en interpreteren hun ervaringen binnen het kader van het
paradigma en verdedigen hun paradigma met hand en tand. Ter illustratie
zet Van den Beukel twee uitspraken naast elkaar: (1) De snelheid van
het licht is 300.000 km per seconde; en (2) De Heer is waarlijk
opgestaan. Ook de wetenschappelijke uitspraak (1) is een
geloofsuitspraak, die we geloven omdat we het hebben gehoord en
gelezen. De religieuze uitspraak (2) berust op geloofwaardige
ervaringen van de eerste getuigen (die er in eerste instantie beslist
niet aan wilden) en wordt bevestigt door ervaringen van gelovigen nu:
Jezus leeft! Zelfs zó dat ze er hun leven voor willen geven.
Voor een wetenschappelijke stelling doen mensen dat niet zo gauw.
In de slotparagraaf van dit hoofdstuk twee vormen van heilsverwachting van de natuurwetenschap:
1. De wetenschap zal ons een alles-omvattende wereldbeschouwing
leveren die ons zin en doel van het bestaan duidelijk zal maken (Paul
Davies en Stephen Hawking). Of: de wetenschap leert ons dat er geen
spoor van zin of doel te vinden is (met name evolutie-biologen; zie het
volgende hoofdstuk).
2. Wetenschap maakt alles mogelijk. Inderdaad alles: zowel ten goede, als ten
kwade. Opnieuw verwijst Van den Beukel naar Einstein: Wetenschap kan
enkel feiten vaststellen - voor waarden en doelen hebben we religie
nodig. Pas als we een idee hebben van die waarden en doelen, kunnen wetenschap en technologie een positieve rol vervullen: een dienende rol (pag. 83). Dienen, daar gaat het om - zeker voor volgelingen van Jezus.
3. Een pilsglas met een heel smal voetje
Dit forse hoofdstuk (pag. 84-130) gaat
over de evolutie-theorie. Blijkbaar zit dit onderwerp Van den Beukel
hoog. In z'n wetenschappelijke betoog is dit hoofdstuk niet zo
makkelijk. Maar de strekking is helder: de evolutie-biologen spreken
stelliger dan ze kunnen waarmaken.
De discussie over de evolutie-theorie wordt (vooral in de Verenigde Staten) vaak bepaald door de polarisatie tussen
- evolutionisten: het is een wetenschappelijk bewezen feit dat het
leven heeft zich ontwikkeld in een toevallig proces van vele miljoenen
jaren.
- creationisten: de nu bestaande soorten zijn zo'n 6000 jaar geleden door God geschapen, want dat staat in de Bijbel.
Van den Beukel is geen creationist, want hij gelooft niet dat Genesis bedoeld is om zulk soort informatie te verschaffen. Maar als wetenschapper kreeg hij in toenemende mate moeite met de evolutie-theorie; en wel om twee redenen:
1) Hij ging zich storen aan de
zelfverzekerdheid van de evolutie-biologen. Ze verkondigen eeuwige
waarheden, waaraan niet meer te tornen valt. - Voor Van den Beukel zelf zijn
wetenschappelijke theorieën modellen die regelmatig moeten worden
bijgesteld en soms grondig veranderd.
2) Voor de evolutie-biologen is de evolutie een kwestie van louter toeval. De mens is het resultaat van de doelloosheid van materialistische processen (G.G. Simpson) (pag. 87). - Volgens het christelijk geloof heeft God de mens gewild en leidt God mens en wereld naar een eindbestemming (God uit Wie en door Wie en tot Wie alle dingen zijn: Romeinen 11:36).
Van den Beukel is zelf geen bioloog. En evolutie-biologen zijn erg onverdraagzaam tegenover andersdenkenden.
De evolutie-theorie bestaat uit twee hoofddelen:
1. de ontwikkeling van levenloze materie tot de eerste ééncelligen.
2. de ontwikkeling van de eerste ééncelligen tot
steeds ingewikkelder levensvormen (inclusief uiteindelijk de mens).
Darwin heeft zich over 1. niet uitgelaten; hij beperkte zich tot 2.
1. De ontwikkeling van levenloze materie tot de eerste ééncelligen
De vooronderstellingen zijn (a) het leven is ontstaan op de aarde (het
is niet komen aanwaaien uit de ruimte) en (b) het leven is vanzelf
ontstaan, door toeval. Veel wetenschappers vragen zich af of de voor
deze eerste fase beschikbare tijd (enkele honderden miljoenen jaren)
wel lang genoeg is. Maar het feit dat het leven er nu is, bewijst
volgens de evolutie-biologen dat de oorsprong van het leven een hoge
waarschijnlijkheid heeft.
Van den Beukel is kritisch op dit gebruik
van waarschijnlijkheid. Waarschijnlijkheid kijkt vooruit, niet
achteruit. Als je met een dobbelsteen gaat gooien, is de kans op een
vier 1 / 6. Maar als je eenmaal een vier gegooid
hebt, is die vier geen waarschijnlijkheid, maar een feit. Het enige dat je ermee
bewijst: dat de uitkomst vier blijkbaar mógelijk was.
Volgens de evolutie-biologen had de aarde ooit een gereduceerde, zuurstofvrije atmosfeer met methaan, ammoniak, waterstof en water. Onder invloed van zonnestraling, bliksems en vulkanische warmte
ontstonden er organische verbindingen. Die hoopten zich op in de
oceanen, zodat er een "oersoep" ontstond. In die oersoep zou zich het
leven hebben ontwikkeld (pag. 100).
Van den Beukel tekent daarbij aan dat
het bestaan van deze sterk reducerende gas-atmosfeer erg
onwaarschijnlijk is en dat de oersoep een mythe is. Elk archeologisch
bewijs ontbreekt (pag. 100). Wel zijn er in het laboratorium, door
lange tijd door een gasmengsel van methaan, ammoniak en waterstof
elektrische vonken te laten overspringen, aantoonbare hoeveelheden geproduceerd van twee van de twintig aminozuren waaruit eiwitten in levende organismen zijn opgebouwd (pag. 99).
Wat is de volgende stap? Volgens sommige evolutie-biologen vormde zich
eerst een nucleïne-zuur (DNA, RNA); volgens andere eerst een eiwit
(waaruit de enzymen bestaan); volgens een moderne hypothese moeten we
de oorsprong van het leven zoeken in de modder (klei-theorie) (pag.
101-104).
Maar het grootste probleem is volgens Van den Beukel de nu volgende
stap: naar zelfs maar de aller-eenvoudigste levende cel. Zo'n cel is
ontzagwekkend complex; Van den Beukel beschrijft die complexiteit heel
beeldend (pag. 96-98) En zo'n cel kan iets
unieks: binnen een paar uur zichzelf reproduceren. Van deze
indrukwekkende machinerie moet ik dus geloven dat die 'ontstaan' is
door toevallige ontmoetingen van atomen en moleculen. Dat vereist een daad van geloof ... die veel groter is dan nodig [is] voor wat wij arme christenen geloven (pag. 98). Let op het woord geloof. Het gaat hier niet om een conflict wetenschap (evolutionisten) versus geloof (creationisten). Echte wetenschap en geloof bijten elkaar niet. Maar creationisme en evolutionisme zijn allebei orthodoxieën; je moet geloven, "slikken of stikken", discussie is er niet (pag. 104-106).
2. De ontwikkeling van de eerste ééncelligen tot steeds ingewikkelder levensvormen (inclusief de mens)
Volgens Darwin en de Darwinisten ontstaan soorten uit elkaar door een proces van uitsluitend toevallige mutaties en natuurlijke selectie (pag. 125).
Op micro-niveau is er inderdaad
sprake van ontwikkelingen binnen soorten, met name in geïsoleerde
populaties, als aanpassing aan specifieke omstandigheden (Darwins
vinken op de Galapagos-eilanden en de donkerder motten in door de
industrie vervuilde gebieden) (pag. 108). Door veredeling van planten
(landbouwgewassen) en dieren (vee) kunnen kwekers en fokkers bepaalde
gewenste eigenschappen van een soort uitvergroten tot rassen ... waarvan het soms zelfs moeilijk is de gelijkenis met de oorspronkelijke voorouders te herkennen
(pag. 107 - ik denk daarbij aan de enorme verscheidenheid
aan hondenrassen; ik verwonder me er vaak over dat die zo verschillende
honden elkaar toch als hond lijken te herkennen).
Maar evolutie op macro-niveau ligt volgens Van den Beukel toch ingewikkelder. Volgens Darwin was die begonnen
met ééncellige bacteriën, en via weekdieren, vissen,
amfibiën, reptielen en zoogdieren uitgelopen op de mens. Allemaal
via één enkel proces: aanpassing door natuurlijke
selectie (pag. 109), een proces van geleidelijke verandering (pag. 110); want: natura non facit saltus: de natuur maakt geen sprongen (pag. 111). Voor Darwin was en voor Darwinisten is die geleidelijkheid een aangelegen punt: als wij de sprongen hebben wegverklaard, hebben wij God wegverklaard (hoera) (pag. 112). Voor Van den Beukel is dat een vals dilemma: God staat of valt niet met het bestaan van de gaps tussen de soorten. Maar hij heeft wel zakelijke, wetenschappelijke bedenkingen:
- Het kostte Darwin zelf moeite om te geloven dat een orgaan zo perfect als het oog gevormd zou kunnen zijn door natuurlijke selectie
(pag. 113). Als de vleugel van een vogel het resultaat moet zijn van
geleidelijke ontwikkeling, moeten we aannemen dat vele generaties
voorouders van de huidige vogels hebben rondgelopen met uitsteeksels waarmee ze
nog niet konden vliegen (pag. 114).
- Bij het kweken van nieuwe rassen via doelbewuste selectie door de mens (zie boven) wordt er genetische informatie uit de populaties verwijderd; zo'n selectie is altijd 'down hill' en nooit 'up hill' (pag. 114). Veredeling betekent dus een specialisatie die genetisch gezien een verarming is.
- De paleontologische zoektocht van meer dan honderd jaar naar Darwins fossiele tussenvormen heeft nauwelijks of geen resultaten opgeleverd (pag. 115). Geleidelijke verandering produceert nooit het werkelijk nieuwe (pag. 116).
- Een opmerking van een heel andere orde: volgens het Darwinisme is het
leven enkel het product van de wild gistende macht van zich in
duistere hartstochten wentelende zelfzuchtige genen. Daarmee wordt het
leven zinloos, dom, ordinair, leeg en troosteloos (pag. 124 - termen
uit De Ortolaan van de bioloog en schrijver Maarten 't Hart).
Evolutie-biologen vormen volgens Van den Beukel een orthodoxie. De
rechte leer (van Darwin) moet waar zijn òmdat het de rechte leer
is. Ketters (wetenschappers die het wagen het evolutie-dogma op
bepaalde punten ter discussie te stellen) worden genegeerd,
buitengesloten of onbarmhartig afgestraft (Van den Beukel noemt daar
even vermakelijke als trieste voorbeelden van). Niemand gaat in op de
inhoud van kritische opmerkingen. De dogmatische felheid en
vasthoudendheid van de Darwinisten wekt de indruk dat ze stiekem zelf
niet in hun eigen orthodoxie geloven. Van den Beukel citeert hierbij
het sprookje De nieuwe kleren van de keizer: die kleren zijn er niet,
iedereen weet het, ook de keizer zelf - maar niemand durft het te
zeggen, behalve dat éne kleine meisje. Die rol wil Van den
Beukel wel vervullen: Het paradigma van het Darwinisme staat op instorten, is wat mij betreft al ingestort, en het wachten is op het nieuwe [paradigma] (pag. 129).
4. Over zin
Dit hoofdstuk sluit inhoudelijk aan bij het vorige. De orthodoxe evolutie-biologen hebben het leven beroofd van zin en doel. De mens is het resultaat van de doelloosheid van materialistische processen (bioloog G.G. Simpson - pag. 136). De hogepriester van het neo-Darwinisme Ernst Mayr is trots op de invloed daarvan op de levensbeschouwing van de gemiddelde burger ... Hij is zo trots als de aap waar hij van afstamt (pag. 135-137).
Er zijn ook tegenstemmen.
- Arthur Koestler spreekt over nothing-buttery: wetenschappers die hun deelwaarheid uitroepen tot de hele waarheid: de mens is niets anders dan een ingewikkeld biochemisch mechanisme, enz. enz. Het resultaat is een leegte in het bestaan (pag. 140-141). De psychiater Viktor Frankl ziet steeds meer patiënten met de klacht van innerlijke leegheid, het gevoel van een totale betekenisloosheid van het leven (pag. 141).
- François Jacob waardeert de
evolutietheorie als werkhypothese. Maar de twijfels over de absolute
geldigheid van het dogma van de natuurlijke
selectie nemen de laatste jaren in hoog tempo toe. Wetenschappers die
de werkelijkheid a priori en methodisch ontdoen van geest en ziel, van verlangen en hoop, zullen in die werkelijkheid ook nooit meer een spiertje zin aantreffen. Maar die wetenschappers moeten hun beperkte blikveld dan vervolgens niet voor de volle werkelijkheid aanzien (apg. 141-146).
De oude rooms-katholieke catechismus begon met de vraag Waartoe zijn wij op aarde? en de calvinistische Heidelbergse Catechismus met de vraag: Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven? Dat zijn de goede vragen. Nu ligt het in de aard van catechismussen om er gelijk ook de goede antwoorden bij te leveren: kerkelijke dogmatische uitspraken over God, of doel en zin van het leven. Volgens Van den Beukel wagen we ons hier op het terrein van het onuitsprekelijke (pag. 147). Het onuitsprekelijke is wel te ervaren, te beleven ... in een zoektocht naar zin die een heel leven duurt. Ook binnen het kader van een religieuze traditie moet ieder zijn eigen weg zoeken.
Maar dat hoeft niet puur subjectief en individueel: onderweg kunnen we
onze ervaringen met anderen delen - bijvoorbeeld door het zingen van
liederen tijdens een kerkdienst (pag. 148).
Van den Beukel laat nog drie andere tegenstemmen klinken:
- Ludwig Wittgenstein: Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.
Het 'zegbare' is maar een klein eilandje in de oceaan van het
onuitsprekelijke; en dat laatste, dáár gaat het om (pag. 148-149).
- Guido Gezelle in diens gedicht Ego flos: Ik ben een bloem die leeft van en toeleeft naar het licht van de zon, het licht van God (pag. 149-151).
- Emmanuel Levinas: God ontwaren in het gelaat van de ander (pag. 151).
Kan de theologie ons
helpen bij het zoeken naar zin? Voor Van den Beukel niet op de manier
van Willem B. Drees, die een God construeert die moet aansluiten bij
het wetenschappelijk wereldbeeld van het moment (pag. 153-154). Liever een theologie van de stilte. God is in de hemel en gij zijt op de aarde; laten daarom uw woorden weinige zijn (Prediker
5: 2). In de stilte wordt God ontmoet, ervaren (pag. 155). Van den
Beukel verwijst naar theologen als Barth en Kuitert: openbaring als ervaring: De God van het christelijk geloof is een God die zich openbaart.
Maar de openbaring van God wordt ervaring van mensen: we danken onze geloofswaarheden aan de geloofservaringen van de
generaties voor ons; en die geloofservaring kan ook ons zelf geschonken
worden (pag. 156). Theologie is er om mensen te dienen, om ook andere
wetenschappen te dienen, met drie kwesties van houding (met dank aan A.
van de Beek - pag. 157-158):
1. Let op het bijzondere, op datgene wat niet in het systeem is onder te brengen.
2. Wantrouw systeembouwers, vooral theologische systeembouwers.
3. Alles wat we weten, is ons aangereikt. Niet wij hebben God gezocht en gevonden, we wérden gezocht.
Pascal leert ons dat we met ons hart meer verstaan dan met ons
verstand. De kwantumfysicus Niels Bohl leert ons dat we zowel in de
fysica als in de meta-fysica (en in de kunst, voegt Van den Beukel
eraan toe) over de werkelijkheid slechts kunnen spreken in beelden en
gelijkenissen. Zo wordt de stilte welsprekend (pag. 159-161).
De hierop volgende paragraaf Uitgeteld
geeft fijnzinnige overwegingen over ouder worden. Waardevolle gedachten
ontleent Van den Beukel aan Ida Gerhardt; hij citeert onder andere
(pag. 170) haar gedicht Genesis:
Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Met andere ogen (de titel van
deze paragraaf en van heel het boek) ontleent Van den Beukel aan een
sprookje van Tolstoj. Een koning wil God graag zien. Een herder leert
hem: Zoek Hem (God) met andere ogen. Als we - met Stephen Hawking, zie boven - in het heelal zoeken naar de mind (intelligentie) van God, worden we niet veel wijzer. Zoek Hem met andere ogen, met je hart - zoek de spirit van God, op de weg van Jezus (pag. 172-175).
5. Over lijden en dood
Het grote probleem van het geloof is het lijden, in relatie met het
Godsbestuur. Als er een God is, hoe kan Hij dan al dat lijden van Zijn
mensenkinderen toelaten?
Er zijn wel eens wetenschappers geweest die hebben aangetoond hoe
ongelooflijk onwaarschijnlijk het is dat de geschiedenis van zo'n 15
miljard jaar, vanaf de Big Bang tot nu, geleid heeft tot de mens. Als
er op enig moment in die geschiedenis: in de eerste uren na de Big
Bang, in de vorming van het heelal en in een latere fase in de vorming
van ons zonnestelsel, in de condities op de planeet aarde, in de vele
miljoenen jaren van de evolutie, ook maar ergens één
parameter ietsjes anders had gestaan, dan waren wij er niet geweest. In die
zin (lees Van den Beukel over alle details) is ons bestaan een wonder.
Wat kunnen we zeggen over dat wonder?
- Je kunt er het Grote Plan van een Schepper in herkennen (pag. 183). Van den Beukel gebruikt de term niet, maar vaak spreekt men (waarderend of laatdunkend) over Intelligent design.
- Sommige wetenschappers ontwerpen een metafysische verklaring zonder God. Van den Beukel noemt als voorbeeld het anthropisch principe, dat dan weer verschillende varianten kent. Bijvoorbeeld: Het heelal is zoals het is omdat wij er zijn. Of (tegen de achtergrond van de kwantumfysica): Er zijn oneindig veel werelden, waarvan er slechts één gestalte aanneemt omdat wij die waarnemen. Dat klinkt allemaal heel wetenschappelijk, maar het is pure metafysica. ... Men ziet in wat voor bochten men zich moet wringen om onder de Schepper uit te komen (pag. 184).
Maar zelfs als we in de natuur en in het heelal een Schepper gevonden hebben,
zijn we nog lang niet bij de uitleg die de Heidelbergse Catechismus
geeft van het eerste geloofsartikel: Ik geloof dat de Vader van Jezus
Christus, de Schepper van hemel en aarde, mijn God en mijn Vader
is (HC zondag 9). In de wonderen van het universum vinden we hoogstens
een God die Zich verbergt (Pascal) (pag. 185). De Levende God, onze Hemelse Vader (HC zondag 9) vinden we enkel
langs de weg van persoonlijke religieuze ervaringen. Zieners en
profeten hebben - vanuit de stilte - getuigd van hun ontmoeting met het
Mysterie. Hun volgelingen hebben, zij het uit de tweede hand, ook deel gekregen aan die ervaring (pag. 190). Dat kan een piekervaring zijn, een blikseminslag, een onvergetelijk moment van de intense aanwezigheid van het Mysterie
(pag. 192). Maar meestal zijn het heel gewone menselijke ervaringen:
verantwoordelijkheid, schuld, hoop, lijden, gebed. Een gelovige is een
weg ingeslagen. Op die weg staan de voetsporen van God: vrede, gerechtigheid, liefde, trouw. Die weg gaan we samen met anderen, met God (pag. 193). - Soms wordt er een tegenstelling geconstrueerd tussen de 'tastbare ervaringswereld' van de fysica en de 'spookachtige schijnervaringswereld' van de religie.
Volgens Van den Beukel berust die tegenstelling op een misverstand. De
moderne kwantumfysica is allerminst tastbaar en doet soms spookachtig
aan. Er bestaan geen foto's van atomen. ... Er bestaan geen foto's van God (pag. 194). Maar Jezus zegt: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien (Johannes 14: 9). Om die uitspraak tot je persoonlijk eigendom te maken, heb je een heel leven nodig.
Maar het kwaad, het lijden dan? (pag. 195). Dat is en blijft de échte geloofsvraag.
Eerst vermeldt Van den Beukel een drietal theorieën over het kwaad:
* Voor Augustinus (Confessiones boek 7 hoofdstuk 12) bestaat het kwaad niet écht. Hier kijk ik tegen aan met een volkomen onbegrip
(pag. 196). Ik begrijp het onbegrip van Van den Beukel. Niet ter
verdediging, maar ter verduidelijking van de visie van de grote
kerkvader: Wat Augustinus wil vermijden, is elke vorm van dualisme: God
en duivel, goed en kwaad als gelijkwaardige tegenpolen. Enkel God staat
centraal. Maar wat Augustinus óók wil vermijden: dat God
daarmee de schuld krijgt van het kwaad, dat God het kwaad geschapen
heeft. Dus is Augustinus wel genoodzaakt te kiezen voor de derde optie
(die hem werd aangereikt door het neo-platonisme): het kwaad bestaat
niet écht, het is enkel privatio boni
= de afwezigheid van het goede. Zoals duisternis enkel het ontbreken
van licht is. Die gedachte heeft oude papieren: al in Genesis 1:
3 schept God het licht, enkel en alleen het licht! Maar in het
volgende vers blijkt er óók duisternis te zijn (waarvan Genesis dus niet
zegt dat die door God geschapen is!). Een
tegengeluid klinkt dan weer in Jesaja 45: 6- 7: God schept licht
én
duisternis, heil én onheil (want dáárover gaat het
hier in wezen: over heil en onheil). Terug naar Augustinus: inderdaad,
zijn theorie helpt ons niet écht.
* Volgens C.S. Lewis (pag. 196-197) heeft God ons mensen een vrije wil
gegeven, want zonder vrije wil geen liefde, goedheid of blijdschap.
Maar vrije wil betekent de keuze tussen goed én kwaad. - Deze
redenering kan het kwaad in de zin van het onrecht enigszins begrijpelijk maken: het kwaad dat mensen elkaar aandoen. Maar niet het kwaad in de zin van het onheil dat mensen zomaar overkomt: de pest, de reuma en de kanker
(pag. 197). Wanneer Lewis zélf door dat onheil wordt getroffen
(zijn vrouw sterft jong aan kanker) helpt zijn theorie hem dan ook niet;
God komt dan bij hem terug in een andere, lange weg, die
Van den Beukel hier verder niet beschrijft (pag. 199).
* Volgens Arthur Peacocke (pag. 197-198) zijn lijden en dood dikwijls de enige toegangspoort naar nieuw leven en nieuwe schepping. ... God lijdt door de schepping en in het scheppingsproces. Dat proces vindt zijn culminatiepunt in het lijden en de opstanding van Christus.
Na deze drie theorieën haalt Van den Beukel enkele mensen aan die
zelf spreken vanuit het lijden (aan onheil en aan onrecht): Jacqueline
van der Waals, Marnix Gijsen, C.S. Lewis (zie hiervoor), Floris Bakels,
Elie Wiesel. En Jezus, de Psalmdichters, Bonhoeffer (pag. 198-201).
Ik denk dat het veel veelbetekenend is dat Van den Beukel dit hoofdstuk (Over lijden en dood) en daarmee het
hele boek besluit met drie persoonlijke verhalen (pag. 203-227). Over
zijn (ik bedoel: onze)
angst voor kanker. Met veel liefde en respect: over het leven en sterven
(ook aan kanker) van zijn schoonzus Greet. Met veel bewogenheid en
liefde: over zijn moeder, die een lang en moeizaam leven had; die het
leven altijd van de donkere kant zag (pag. 218); en die tenslotte
dement werd en overleed in een verpleeghuis. Over het kwaad (het
onheil) kun je theoretiseren tot je een ons weegt, maar daar schieten
we niks mee op. Tegen het kwaad is maar één kruid
gewassen, dat van geloof, hoop en liefde. Dat lees ik in deze verhalen.
Geloof, en als iemand dat zelf niet meer op kan brengen (de
ellende kan daarvoor te groot zijn), dan moeten we dat maar mét
en vóór elkaar doen. Hoop, dat de ellende en de dood niet
het einde van alles is (de laatste woorden van het verhaal over zijn
moeder: Eindelijk vrede). En liefde (zoals van de zes vriendinnen van schoonzus Greet, haar "engelen"). En de meeste van deze is de liefde.
Arie van den Beukel, Geen beter leven dan een goed leven. Over de kwaliteit van het bestaan, Baarn, 1998, 223 pag.
|
Ter inleiding
In de ondertitel van dit boek staat het woord kwaliteit. Kwaliteit staat tegenover kwantiteit. Met dit boek verzet Van den Beukel zich tegen het denken in kwantiteit, de gekte
... dat alleen datgene wat geteld kan worden telt, vooral als dat
tellen plaatsvindt in de eenheden gulden of dollar. Productiviteit,
efficiëntie, rendement, daar gaat het om. Dit boek gaat over markt'denken' dat weinig met denken en veel met ideologie te maken heeft. Over de vraag of 'groter, sneller, meer', onze goden moeten zijn, of dat er een kwaliteit van leven bestaat die een mens daarbovenuit tilt (pag. 8). De titel Geen beter leven dan een goed leven is een ietwat ironische uitspraak van zijn vader (pag. 198).
1. Nix is meer dan niks
In dit hoofdstuk schetst Van den Beukel de opéénvolgende
generaties (zoals hij ze ook aan de Universiteit ontmoette, als student en later als docent / hoogleraar).
* Van den Beukel zelf (geboren in 1933) hoort bij de oorlogsgeneratie.
* Zelf (geboren in 1953) behoor ik tot de babyboomers (geboren
1945-1960): de linkse protest-generatie (Maagdenhuisbezetting,
kraakbeweging), die zich na afstuderen welvarend en gezapig rechts
stettelde.
* De generatie Nix (geboren 1960-1980 - overigens spreekt men meestal van de generatie X) die opgroeit met de
schaduwzijden van de welvaartsstaat: verschoolst onderwijs,
jeugdwerkloosheid, staatsschuld, milieuvervuiling: maximalisering van de behoeftenbevrediging in een ongeremd consumptiespel
(pag. 17), efficiënte totaalconsumptie waarin wijzelf, de natuur
en alle dingen worden gefunctionaliseerd om als producten te worden
geconsumeerd. Dáártegen protesteert de generatie Nix.
Inmiddels (2024) zijn we ruim 25 jaar
verder. De telling is voortgegaan: na generatie Nix of X verscheen
generatie Y oftwel de millennials (geboren 1980-1996), die leeft met smartphone en social
media, gebrek aan betaalbare woningen en overal tekort aan personeel.
Weer een heel ander plaatje.
Van den Beukel schetst de ontwikkeling van onze
cultuur. Aristoteles was een holist, die kwalitatief dacht: filosoof
van de levende organismen (hij beschouwde het heelal zelfs als één enkel organisme), organismen die begiftigd zijn
met zelfstandigheid en doel. Via Thomas van Aquino werkte Aristoteles
ook door in het christelijke denken (pag. 20). Sinds Galilei en Newton werd het
kwantitatieve denken dominant. Galilei ontwierp zijn valwet, Newton
zijn zwaartekrachtwet. Het organische wereldbeeld van Aristoteles werd
een mechanisch wereldbeeld: een geobjectiveerde wereld, uit te drukken
in getallen. Voor Francis Bacon gaat het in de wetenschap om macht: om
het beheersen van de natuur. Deze kwantificerende en beheersende
benadering is toonaangevend geworden. 'Sneller, groter, meer', dat is de heilige drie-eenheid van onze tijd (pag. 25). Van den Beukel noemt enkele voorbeelden.
- Televisie: Het aantal stations (tegenwoordig: kanalen) is enorm toegenomen. Meer van hetzelfde: van geweld, sex en platte lol (pag. 26). Kijkcijfers zijn allesbepalend (graadmeter van winst voor de adverteerders).
- Onderwijs: Scholen concurreren met elkaar in aantallen leerlingen. Universiteiten zijn leerfabrieken geworden waar alles draait om productiviteit, efficiency en rendement; kortweg: om geld (pag. 26).
- Economie: Graadmeter is de
groei van het BNP (Bruto Nationaal Product). Bedrijven verzinnen
producten die niemand nodig heeft en weten die producten vervolgens slim aan de man / vrouw
te brengen (de HDTV).
- Werkgelegenheid: In een periode van werkloosheid draait alles om aantallen banen. Over de kwaliteit van die banen en waar ze goed voor zijn hoor ik nooit iemand (pag. 27).
Dit artikel schrijf ik ruim 25 jaar
later. De gulden is in 2002 vervangen door de euro, het aantal
tv-kanalen zal nog wel veel verder zijn gegroeid (zelf kijk ik enkel NPO-1 en soms NPO-2), en de HDTV is
vervangen door nog veel modernere apparaten (waar we ook niet
om gevraagd hebben). De werkloosheid is in de laatste 10 jaar
personeelstekort geworden. Maar de strekking van het verhaal van Van
den Beukel staat nog recht overeind.
En dan heb ik de grootste, en
waarschijnlijk belangrijkste dingen nog niet eens genoemd. De
oorlogsindustrie, de roofbouw op de natuurlijke hulpbronnen, de
verspilling, de verwoesting van de natuur, de genetische manipulatie,
de almacht van de computer (pag. 28).
Anno 2024 nog steeds actueel. Maar de
oorlogsindustrie is door de inval van Rusland in Oekraïne (2022)
opeens weer breed, van links tot rechts, geaccepteerd.
Maar totalitaire, onderdrukkende machten komen altijd ééns aan hun eind en storten in elkaar; vaak dankzij mensen die tegen de hoofdstroom van de ontmenselijkende technocratische cultuur in hun menselijkheid bewaard hebben:
het kolonialisme in de jaren 1945-1965 (Mahatma Gandhi); de
rassenscheiding in de Verenigde Staten (Martin Luther King); de
Sovjet-Unie (Andrej Amalrik) (pag. 29). Van den Beukel hoopt dat in
deze tijd de ommekeer zal komen van vrouwen, van christenen.
Van den Beukel eindigt zijn verhaal met een bezinning op de tijd. Kwantitief meten we de tijd in seconden, minuten, uren, dagen, maanden, jaren (uit het oudejaarsavondgezang). Maar de tijd die we beleven, wordt geteld in kwaliteit. De eerste keer dat de Bijbel het woord heilig
gebruikt, is in Genesis 2: 3: de heiliging van de zevende dag. Op die
dag schiep God nog maar één ding: de rust (menuka).
Tenslotte vermeldt Van den Beukel enkele reacties op het bovenstaande verhaal. De studenten reageerden voornamelijk instemmend. ... De ondernemers brachten overwegend briesende geluiden voort ... (pag. 33).
2. Economie, liefde en sympathie
Aansluitend bij die briesende ondernemers een hoofdstuk over economie.
Nu is Van den Beukel geen econoom, maar natuurkundige (hij heeft
wel veel over zijn onderwerp gelezen) - zelf ben ik ook geen econoom,
maar emeritus-predikant. Als belangstellende buitenstaander herken ik veel in
het verhaal van Van den Beukel.
Zoals de opmerking waar Van den Beukel zijn verhaal mee begint: over
het merkwaardige feit dat ekonomen heel goed zijn in het voorspellen
van economische ontwikkelingen, maar wel altijd achteraf (pag. 35). Van den Beukel geeft daar voorbeelden van.
Ik voeg daar een eigen voorbeeld aan
toe. Van den Beukel publiceert zijn boek in 1998, zo'n 10 jaar later
(2007/2008-2011) werd de economie wereldwijd getroffen door de
kredietcrisis die ook een bankencrisis werd. Achteraf kunnen economen
heel goed verklaren waarom het zo vreselijk fout liep. Maar als
eenvoudige krantenlezer vraag je je af: hebben al die miljoenen
economen op deze wereld die ellende dan vooraf niet zien aankomen?
hadden ze de problemen met kredieten niet kunnen oplossen,
vóórdat die problemen een echte crisis werden? In stilte denk ik (maar
ik ben geen econoom) dat een heleboel economen het probleem wel zagen
aankomen, maar ofwel hun mond hielden ofwel geen gehoor vonden. Herinnerend aan het sprookje hierboven:
roepen dat de keizer geen kleren aanheeft, is not done.
Vervolgens noemt Van den Beukel een aantal axioma's van de economie: uitgangspunten die niet ter discussie lijken te staan:
- Als het goed gaat met de economie, gaat het goed met ons (pag. 37).
- Groei moet (pag. 37).
- Niets staat Nederland in de weg (pag. 38) om economisch te groeien.
Vervolgens een aantal voorstellen van economen (in de jaren '90, wanneer Van den
Beukel dit schrijft) in het belang van de Nederlandse
economie: flexibilisering van de arbeidsmarkt en verlaging van de
collectieve lastendruk (belastingen en sociale voorzieningen). De schade aan de collectieve lusten (onderwijs,
zorg, justitie en veiligheid, enz.; om van natuur en milieu maar te zwijgen) valt buiten het economische
blikveld. De traditionele economie is gefixeerd op het produceren van
producten, die vervolgens geconsumeerd moeten worden. En dan gaat het
om fysieke producten, en niet om de zorg die in een verpleeghuis
wordt gegeven aan een demente oudere. We hebben de particuliere
consumptie heilig verklaard. En om dat vliegwiel draaiende te houden is het devies: groei, groei en nog eens groei (pag. 42).
Van den Beukel beseft dat hij chargeert. Waar het hem om gaat: dat de betekenis van de resultaten van economische modelberekeningen stelselmatig wordt overschat; en dan vooral door buitenstaanders, politici met name (pag. 44). De economie wordt beïnvloed door een groot aantal factoren tegelijk, vooral ook buiten-economische factoren.
Opnieuw een recenter voorbeeld. De
Russische inval in Oekraïne (2022) had tot gevolg dat West-Europa opeens in korte
tijd van het Russische aardgas afwilde. De toch al stijgende
energie-kosten stegen daardoor nog veel harder, met alle economische
gevolgen vandien. Nu hadden west-europese economen en politici sinds
2014 (annexatie van de Krim en neerhalen van MH17) kunnen weten dat
Poetin snode plannen had. Toch werd enthousiast doorgebouwd aan
gasleiding Nord Stream 2. Ook hier leek het voordeliger om de nieuwe kleren van de keizer te bejubelen.
Bovendien letten economische modellen op kwantiteit (aantallen banen),
niet op kwaliteit (positief: de kwaliteit van banen, van zorg - en negatief:
bijvoorbeeld geluidsoverlast door het vliegverkeer).
Boven dit hoofdstuk staat Economie, liefde en sympathie. Over economie hebben we het gehad.
* De kategorie liefde
ontleent Van den Beukel aan de Amerikaanse vrouwelijke hoogleraar in de
economie Dierdre McCloskey (pag. 47-52), die er voor pleit burgerlijke waarden, gemeenschapszin, liefde (pag. 50) te betrekken in de economische analyse. Voor gemeenschapszin en liefde moet je niet wezen bij de berekenende homo economicus
(pag. 52-55), de model-mens van de economen die er altijd en
uitsluitend op uit is om zoveel mogelijk winst voor zichzelf te
behalen. Gelukkig zijn de meeste mensen anders. McGloskey: De fout in de analyse is dat de mens als liefdeloos wordt voorgesteld terwijl zij in feite een liefdevol wezen is (pag. 54). Dat is ook het uitgangspunt van Bob Goudzwaard en H.M. de Lange met hun economie van het genoeg (pag. 56-60). Genoeg is genoeg. Kwaliteit is meer dan kwantiteit.
* De kategorie sympathie
vond Van den Beukel bij de Schotse moraalfilosoof Adam Smith
(1723-1790) (pag. 60-75). Smith staat bekend als de vader van de
moderne economie. Vaak beroept men zich op hem voor het (economische)
liberalisme (vrije markt, met name vrij van elke overheidsbemoeienis)
en het kapitalisme. Maar daarmee doen we Smith tekort. Zeker pleitte
hij voor een zo gering mogelijke inmenging van de overheid in het economische leven
(pag. 62). Maar het ging Smith niet enkel om economisch gewin; het ging
hem om de menselijke waardigheid (en daarom om onderwijs, ook
toegankelijk voor de lagere klassen van de bevolking) en om democratie (pag. 62-63). Het is voor
mensen belangrijk om gewaardeerd en gerespecteerd te worden door hun
medemensen (pag. 69-73 - dát is volgens Smith de reden dat
mensen graag succesvol en rijk willen zijn!). Maar een hogere instantie
dan het oordeel van onze medemensen is ons eigen geweten (pag. 73). En
het laatste en hoogste oordeel is aan God (pag. 74). En hét kriterium
daarbij is sympathie:
meevoelen met onze medemens (blij zijn met de blijden en wenen met de
wenenden, Romeinen 12:15) en beheersing van onze eigen zelfzuchtige
gevoelens. Enkel op een samenleving waarin sympathie de grondtoon is van de omgang met elkaar kan het economische model van de vrije markt met enige gerustheid worden losgelaten (pag. 75).
Met markt meer mans, heet de
volgende paragraaf (pag. 75-81 - voor wie het inmiddels vergeten is: de
reclame-slogan luidde lang geleden: "Met melk meer mans"). Het axioma van het
markt-denken luidt: de hoogst mogelijke kwaliteit voor de laagst mogelijke prijs (pag. 76). Maar het markt-denken is geen denken, maar een ideologie: meer markt is altijd beter (pag. 78). Volgens deze ideologie is bijvoorbeeld de Amerikaanse gezondheidszorg georganiseerd, resultaat: van alle landen in de westelijke wereld levert de Amerikaanse gezondheidszorg de slechtste kwaliteit voor de hoogste prijs
(pag. 76). Van den Beukel geeft er de schrikwekkende voorbeelden van
(pag. 76-77). In Amerika is het markt-denken gepropageerd door
president Ronald
Reagan en in Engeland door premier Margareth Thatcher. Zo privatiseerde
Thatcher de waterleiding, met rampzalige gevolgen (ik meen dat nu anno
2024 de waterleiding-ellende in Engeland nog altijd voortduurt). In
Nederland
zijn (schrijft Van den Beukel in 1998) inmiddels het Loodswezen en de
Nederlandse Spoorwegen geprivatiseerd (pag. 79-80).
- PTT-Telecom was dat in 1998 nog niet
(pag. 80). Inmiddels is ook het
telecom-gebeuren in handen van elkaar beconcurrerende bedrijven. In 2022 is de stoep voor mijn huis 5x
opengebroken omdat zowel Delta als KPN door heel de stad Goes een
glasvezelnetwerk hebben aangelegd; soms groeven ze daarbij de kabels
van hun concurrent aan flarden. Voor het zware werk waren er harde
werkers met onverstaanbare talen ingehuurd, want ook dat is
markt-denken: de goedkoopste arbeidskrachten invliegen.
- Van den Beukel schreef over de Amerikaanse gezondheidszorg (zie
boven).
Ook de Nederlandse gezondheidszorg lijdt inmiddels aan marktwerking. In
de afgelopen jaren zijn enkele ziekenhuizen failliet gegaan; dat kan
tegenwoordig, het zijn immers bedrijven. - Deze zomer (2024) ging CoMed
failliet, een commercieel bedrijf dat door het hele land
huisartsenpraktijken opkocht en vervolgens exploiteerde. Het doel van
CoMed was duidelijk: maximale winst (voor de aandeelhouders) tegen
minimale zorg (voor de patiënten); de verhalen zijn schrijnend. Nu
CoMed failliet is, zitten tienduizenden patiënten zonder huisarts.
- In het verpleeghuis waar ik vrijwilligerswerk doe, ontmoet ik
regelmatig zzp-ers als verzorgenden. Zij vullen de lege gaten in de
roosters in. Laat ik duidelijk stellen dat we blij moeten zijn dat die
gaten worden opgevuld en ook dat deze mensen vaak prima werk leveren.
Maar daar gaat het me niet om. Wel hierom: die zzp-ers zijn nodig omdat
er
jarenlang is bezuinigd op het zorg-personeel, zodat er geen enkele
reserve meer is. Zzp-ers kosten, meen ik, per uur méér
dan de
reguliere verzorgenden (dus voor de instelling is goedkoop duurkoop).
Ze hebben geen binding met de instelling of haar bewoners, want ze
werken nu eens hier en dan weer daar.
Geen zinnig mens bepleit de afschaffing van de markt
(pag. 78). Marktwerking kan goed zijn op het terrein van
verbruiks-artikelen als voedsel, kleding, auto's en televisies. Maar
(ik zeg het wat algemener dan Van den Beukel) maatschappelijke
voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en openbaar vervoer moet
je niet aan commerciële bedrijven toevertrouwen; en ik heb ook
mijn twijfels bij nutsvoorzieningen als gas, water, elektriciteit en
telecom.
3. Hoe superieur is Amerika?
Het korte antwoord van Van den Beukel: dat valt erg tegen. Ondanks al
het Amerikaanse nationalisme. Van den Beukel kon in 1998 nog niet weten
hoe dat nationalisme in de laatste jaren is opgepompt door Donald J.
Trump, van 2017 tot 2021 president van de Verenigde Staten en nu (2024)
opnieuw presidents-kandidaat van de Republikeinen: Make America Great Again! Waar hij wel over
schrijft: hoe de Olympische Spelen van Atlanta (1996) werden misbruikt
als één grote reclameshow voor Amerika. Maar het enige
dat op de Spelen telt is toch het resultaat: het grote aantal medailles van de
Amerikaanse sporters? Dat aantal is in absolute zin inderdaad hoog.
Maar als je het afzet tegen het aantal inwoners komt de U.S.A. pas op
plek 28 (pag. 89) en als je er bovendien het BNP (Bruto Nationaal
Product) bij betrekt op plaats 45. Zó superieur is Amerika dus
niet.
Verderop (pag. 136-137) spreekt Van den Beukel wel zijn grote
dankbaarheid uit voor het aandeel van de U.S.A. in de bevrijding van
Nederland in 1944/1945 en voor de Amerikaanse Marshall-hulp na de
Tweede Wereldoorlog.
Van den Beukel vertelt over een bezoek aan de U.S.A begin jaren '70 (pag. 92-93). The American way of life stond hem tegen:
- vanwege het gewelddadig karakter van de samenleving (de hiervoor al genoemde Trump wordt gesteund door de wapenlobby NRA: National Rifle Association of America).
- vanwege het onverbloemde materialisme: de waarde van alles en iedereen wordt uitgedrukt in dollars.
- vanwege de hardheid in en tweedeling (winners < > losers) van de samenleving.
- vanwege de oppervlakkigheid van de menselijke contacten.
In West-Europa heerste in de jaren '70 en '80 inmiddels, met name onder de linkse intellectuelen, een afkeer van Amerika (vooral sinds de Vietnam-oorlog, denk ik) en sympathie voor het marxisme: In Frankrijk oefenden Jean Paul Sartre en zijn vriendin Simone de Beauvoir een waar intellectueel schrikbewind uit (pag. 93). Wie
aan een Nederlandse universiteit het stempel 'anti-communist' kreeg
opgedrukt was nog niet gelukkig. ... De schrijver Harry Mulish en de
als een satelliet om hem heen draaiende schaker Jan Hein Donner hadden
Cuba tot het beloofde land en Castro tot Messias uitgeroepen. Een tegengeluid kwam van Renate Rubinstein en van Karel van het Reve (pag. 95).
In 1989 viel de Berlijnse Muur en in 1991 hield het Warchau Pact op te
bestaan. Het kapitalisme had het gewonnen van het communisme, hiep hiep
hoera. Maar de
levensstandaard in het voormalige Oost-Europa steeg niet (pag. 96-97 -
schreef Van den Beukel in 1998; waarschijnlijk is die levensstandaard
in sommige oost-europese landen
inmiddels wel gestegen). Over wélk kapitalisme praten we? In dit
verband citeert Van den Beukel met instemming de ondernemer Michel
Albert (pag.
97-104). Die onderscheidt drie tijdperken:
1) tot 1900: het kapitalisme contra de staat: geen overheidsbemoeienis, alle vrijheid voor de ondernemers (pag. 97).
2) tot 1980: het kapitalisme gestuurd door de staat: meer sociale voorzieningen, verzorgingsstaat (pag. 97-98).
3) sinds 1980: het kapitalisme in plaats van de staat
(Reagan en Thatcher): de markt is goed en de staat is slecht (pag.
98-103). Het economische succes van dit model is slechts schijn. Er is
veel werkgelegenheid, maar de banen zijn overwegend van slechte kwaliteit. ... Als alles om geld draait verdwijnt het morele besef (pag. 102).
Tegenover het Angelsaksische model van kapitalisme (à la Reagan en Thatcher) zet Michel Albert het Rijnlandse model van landen
als Duitsland, Zwitserland, Scandinavië, de Benelux en - tot op
zekere hoogte - Japan. De voornaamste gemeenschappelijke waarden zijn:
1. ... een relatief grote mate van gelijkheid (beperkte inkomensverschillen - nivellerend belastingstelsel).
2. Het collectieve belang gaat in het
algemeen boven het individuele belang in de enge zin van het woord ...
Concurrentievermogen en solidariteit kunnen hand in hand gaan (pag. 102).
Maar helaas mist het Rijnlandse model elke aantrekkingskracht. Het Amerikaanse model met grote woorden, romantiek en legendevorming verkoopt zichzelf beter: Het Amerikaanse kapitalisme is een media-succes (pag. 104).
Aanvulling anno 2024: in Nederland spreken we van het poldermodel (overleg van overheid, werkgevers en werknemers) en we waarderen het maatschappelijk middenveld.
Dat vraagt om maatschappelijke solidariteit en cohesie. Het is de vraag
of dat in de komende tijd blijft lukken. Steeds meer worden
bevolkingsgroepen tegen elkaar opgezet en uitgespeeld. Grote bedrijven verhogen hun winsten ten bate van de aandeelhouders.
4. Hoe superieur is het Westen?
Het Westen voelt zich superieur, voornamelijk omdat het Westen veel
meer materiële welvaart heeft dan de rest van de wereld. Maar
vanuit het Zuiden klinkt
kritiek op deze vermeende superioriteit. Van den Beukel citeert een viertal onderzoekers uit landen van de Derde Wereld (Brazilië, India, Indonesië en Tanzania),
die een werkbezoek van zes weken aan Nederland brachten (pag. 109). In
het Westen is de allesomvattende natuur gereduceerd en gedefragmenteerd
tot milieu: een conglomeraat van getallen en gebruikswaarden
(pag. 111), met de bijbehorende milieu-problemen (zoals anno 2024 de
stikstof-depositie; als we dat getal nu maar omlaag krijgen ...). De
Westerse cultuur wil de natuur beheersen, zoals ze in de kolonialistische tijd de andere volkeren beheerste (pag. 137). De Westerse mens is geworden tot een afgesplitst individu, gescheiden van God, Natuur en Maatschappij, terwijl in de culturen van de Derde Wereld een mens leeft
in het omvattende verband van gezin, clan en gemeenschap (pag. 112); en
van de voorouders (pag. 131-133). De onbegrensde uitbreiding en groei van de machine heeft de mensen van het Noorden hol en doelloos gemaakt (pag. 113 en 117). De Westerse mens is materialist en consument: zijn vraatzucht kent geen grenzen (pag. 117). Van den Beukel verwijst naar twee wijsheden uit de niet-westerse wereld:
* De zon heeft twee eigenschappen: Warmte en licht. Het licht is het intellect, de wijsheid. De warmte is liefde en medelijden (pag. 115). Wijsheid en compassie, daar gaat het om.
* Alle geluk in deze wereld komt van het denken aan anderen. Al het lijden komt van het denken aan onszelf (pag. 115).
Deze twee wijsheden vinden we overigens ook al lang en breed in de Bijbel (pag. 116 - ook een niet-westers boek).
Als Westerse lezers hebben we nu de neiging om te protesteren. Vreedzaam samenleven ...? Zie de Hutu's en de Tutsi's (de Rwandese genocide in 1994). Gelijkheid? Zie het mensonterende kastenstelsel in India.
En als het in het Zuiden dan zoveel beter is, waarom proberen dan
zoveel miljoenen migranten het Westen (West-Europa en de U.S.A.)
binnen te komen? (pag. 116).
Ik voeg daar nog een paar opmerkingen aan toe.
1) Sinds het verschijnen van dit boek (1998) is de niet-westerse
zondenlijst enkel nog maar langer geworden. Neem de toegenomen
onverdraagzaamheid van Indiase hindoe's tegenover de moslim-minderheid.
En de bloedige conflicten tussen Afrikanen en Arabieren in
verschillende Sahel-landen. En de cocaïnehandel vanuit
Zuid-Amerika.
2) De tegenstelling "het Westen"/ "het Noorden" versus "het Zuiden"/
"de Derde Wereld" lijkt me anno 2024 te simpel. Bij "het Westen" kun je
denken aan West-Europa en aan Noord-Amerika (dat is niet zonder meer
één geheel - de nationalist Trump toetert Make America Great Again!).
Maar daartegenover staat het eveneens sterk nationalistische Rusland
van Poetin en zijn bondgenoten, dat bijvoorbeeld in Afrika zijn invloed
voortdurend uitbreidt. En China, zowel qua economie als qua bevolking
een grootmacht, die graag een vinger heeft in elke pap op deze aardbol.
En de islamitische wereld, deels tolerant tegenover het Westen (Golfstaten), deels
sterk anti-westers (zoals Iran).
3) Technologie en materialisme
zijn misschien mede in "het Westen" geworteld, maar beheersen (!)
inmiddels de hele wereld. In alle culturen (Noord en Zuid, Oost en
West) willen mensen een smartphone (technologie) hebben (materialisme),
waarschijnlijk Made in China en mogelijk met een Westers besturingssysteem erop.
Vervolgens (pag. 119-126) keert Van den Beukel zich - tot mijn verrassing - uitvoerig tegen de gelijkheidsideologie, samengevat: alle mensen zijn gelijk. Dat dit onversneden onzin is lijkt mij evident (pag. 119).
- Voor rechtse gelijkheids-ideologen (vooral in de U.S.A.- pag. 122-123) is gelijkheid het uitgangspunt: Iedere
krantenjongen kan miljonair worden, maar het is absoluut niet de
bedoeling dat ze dat ook allemaal worden, want dan is de lol eraf (pag. 123).
- Voor linkse gelijkheids-ideologen (bijvoorbeeld in Oost-Europa tussen 1917 en 1989 - pag. 123-124) is gelijkheid het doel: Liever allemaal arm dan iedereen welvarend en sommigen extreem rijk (pag. 124).
Positief schrijft Van den Beukel over de theorie van Hannah Arendt en de praktijk van Lady Diana: Wat we allemaal gemeen hebben is dat we menselijk zijn (pag. 125-126).
Van gelijkheidsideologie naar individualisme is ... maar een kleine stap (pag. 126): de Westerse mens is een afgesplitst individu (pag. 112 - zie boven). Daarbij maakt Van den Beukel nog drie kanttekeningen (pag. 127).
1) Individualisme is erg, maar totalitarisme (van Hitler en Stalin tot Pol Pot) is nog erger.
2) Het christelijk geloof vraagt geen zelfverloochening, want: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf. Dat argument van Van den Beukel lijkt mij exegetisch aanvechtbaar. Wel terecht lijkt me zijn opmerking dat ik als individu, als uniek persoon gekend ben door God.
3) Gemeenschap is mooi, maar sociale controle kan verstikkend zijn.
Individualisering kan goed zijn, individualisme nooit; zoals het egocentrische individualisme van de homo economicus (zie boven). Een mens is zingever, ook in sociaal opzicht. We geven zin aan anderen, en anderen geven zin aan ons.
De Franse Revolutie van 1789 proclameerde Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Vrijheid is hét handelsmerk van de U.S.A.: het Vrijheidsbeeld! Eeuwenlang was Amerika het toevluchtsoord voor alle vertrapten en verdrukten uit de hele wereld (pag.
136), van Nederlandse Afgescheidenen in de 19e eeuw tot Duitse
Joden in de 20e eeuw. In de Bijbel hangen vrijheid, gelijkheid en
broederschap onverbrekelijk samen. Jullie zijn geroepen, broeders, om vrij te zijn ... (Galaten 5: 1: vrij van onderdrukking en verslaving, vrij van de zonde) ... maar dient elkaar door de liefde: in broederschap, die ook gelijkheid impliceert: allemaal kinderen van God (pag. 137-138).
5. Afscheid van Delft
In dit hoofdstuk geeft Van den Beukel twee versies van zijn openbare
afscheidscollege.
1. Eerste versie: Onderwijs of fabricageproces (pag. 140-158).
De universiteit is een onderwijs-fabriek geworden. Het gaat tegenwoordig (1998!) om productiviteit, rendement, efficiency, input-output-analyse (pag. 142). De universiteit moet personen afleveren die beschikken over 'vaardigheden' die direct in het bedrijfsleven kunnen worden toegepast (pag. 144). Lewis Mumford schreef: Zulk geprogrammeerd pseudo-onderwijs is in feite het volmaakte instrument voor politiek absolutisme (pag. 146). Het resultaat is een nieuwe klasse van onkritische ontvangers van bevelen
(pag. 147). Ontvangers en uitvoerders van bevelen zoals Alfred Speer
(Hitlers minister van bewapening) en Adolf Eichmann (de architekt van de Holocaust). Wetenschap en technologie hebben in onze
samenleving een totalitaire uitstraling. De hele samenleving is één grote 'megamachine' geworden die ons vast in zijn greep heeft (opnieuw Mumford - pag. 149). Het ideaal is de bureaucraat: een automaat binnen een collectief automatisch systeem (pag. 151). Daartoe moet de universiteit opleiden, betoogt een duur uitgevoerde folder van het bedrijfsleven en grote organisatiebureaus
(pag. 155-156). Studenten kiezen voor zo'n opleiding als ze maar "leuk"
is en uitzicht geeft op "een goed betaalde baan". (pag. 156-157).
Gelukkig krijgen die studenten in de loop van hun studie doorgaans oog voor de leegheid van een wereld van amusement en consumptie, en vragen ze om onderwijs in de ethiek. Dat mogen ze ook verwachten van onderwijzers die ook opvoeders willen zijn (pag. 158).
Toen Van den Beukel deze eerste versie liet lezen aan zijn vrouw, zei
ze: "Dit kun je niet maken. ... ik weet dat je in die veertig jaar ook
veel goeds en moois in wetenschap en onderwijs beleefd hebt" (pag.
159). Daarom schreef en hield Van den Beukel versie 2:
2. Tweede versie: Pleidoor voor meer nutteloosheid (pag. 162-177).
Van den Beukel begint zijn verhaal met het werk van Andrew Wiles. Die
publiceerde in 1994, na in totaal 9 jaar studeren in volstrekte
afzondering, een bewijs voor de laatste stelling van Fermat
(zeventiende-eeuwse
wiskundige) (pag. 162-163). Deze rekenkundige stelling en het voor
leken onbegrijpelijke bewijs doen hier verder niet ter zake. Waar het
Van den Beukel hier om gaat: deze 9 jaar studie had geen enkel direct
maatschappelijk nut. Naast toegepast
wetenschappelijk onderzoek (bijvoorbeeld om
een nieuw kankermedicijn of een nieuw
digitaal systeem uit te vinden) moet er ook ruimte zijn voor fundamenteel
onderzoek: voor het zoeken naar kennis en inzicht met geen ander doel dan kennis en inzicht (pag.
166). Dat soort "nutteloos" onderzoek staat onder druk. Wetenschap kost
geld, veel geld. Politici kunnen een gulden, dollar of euro maar
één keer uitgeven en het bedrijfsleven investeert enkel
in wetenschap die geld oplevert. Dat leidt ertoe dat het nut van
wetenschap wordt uitgedrukt in geld. De levensstandaard (het inkomen per hoofd van de bevolking) weegt zwaarder dan de kwaliteit van het bestaan (die te maken heeft met doel en zin). Van den Beukel haalt daarbij Mattheus 16:26 aan: wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?
Volgens Jezus kan verlaging van de 'levensstandaard' soms bevorderlijk
zijn voor de kwaliteit van het bestaan (pag. 169). Maar of je je op
Jezus kunt beroepen voor "nutteloos" wetenschappelijk onderzoek, lijkt
mij twijfelachtig.
Wat is kenmerkend voor buitengewone maar "nutteloze" prestaties (van
het bewijs van Andrew Wiles tot het beklimmen van de Mount Everest)? ze
vergen uitzonderlijk talent en kosten enorme inspanningen; en het
bereiken van het doel is een moment van grote schoonheid, eenvoud en elegantie (pag. 172): een top-ervaring. Van den Beukel heeft de diepe overtuiging dat het de hoofdopgave van een echte universiteit is om afstand te nemen van de problemen van alledag, en vooral van de waan van de dag, en om vrij, onafhankelijk, diep en kritisch na te denken. ... Om studenten te vormen, niet om ze af te richten (pag.
172). Het onderwijssysteem moet ménsen opleiden, geen arbeidskrachten.
Technische hogescholen zijn er voor toegepaste wetenschap en
beroepsopleiding - universiteiten voor fundamenteel onderzoek en het verwerven van niet-beroepsgerichte kennis (pag. 176).
Van 1971 tot 1983 heb ik gestudeerd en
gewerkt in Kampen. De vraag naar zin en doel van de theologie kwam in
de studentengemeenschap herhaaldelijk terug.
* Sommige studenten (zoals ik zelf) kwamen naar Kampen "om dominee te
worden". Daarvoor was de universitaire studie theologie (aan de VU of
in Kampen) een voorwaarde die de kerk stelde. Voor ons zelf was theologie allereerst
beroepsopleiding. We vonden de opleiding veel te weinig
praktijk-gericht. Voorbeeld: terwijl je als predikant telkens weer
wordt gevraagd om een uitvaart te leiden, heb ik daarover in de
reguliere studie nooit iets vernomen.
* Veel theologen vonden en vinden dat de theologie er niet is om de
door de kerk gewenste dominees af te leveren, maar (vooral) om
een kritische tegenstem te laten horen, ook en juist tegenover de kerk. Vorming tot profetische predikanten.
* Voor sommigen was maatschappelijke relevantie hét kriterium:
draagt de theologie (binnen of buiten de kerken) bij tot emancipatie van achtergestelden,
tot bevrijding van onderdrukten, tot hervorming van de maatschappij?
* Er kwamen ook mensen naar Kampen om door de studie theologie hun eigen geloof of spiritualiteit te
verhelderen en te verdiepen: wat kan geloof voor mij persoonlijk
betekenen? waar vind ik (oude of nieuwe) inspiratie? Ze zochten in de theologie naar God - soms vonden ze Hem er,
soms niet.
* En er was ook "nutteloze" studie. Zo heb ik een aantal jaren een
bijvak ugaritisch gelopen: een semitische taal die meer dan drieduizend
jaar
geleden werd gesproken en geschreven in Syrië. Nutteloos? - de
ugariticologie heeft licht geworpen op verschillende woorden en teksten
in het Oude Testament, maar door dit vak wordt geen zondaar bekeerd,
geen zieke genezen en geen hongerige gevoed. Je verdiepte je er vooral
in omdat het zo
interessant is.
Na zijn betoog geeft Van den Beukel nog enkele kritische en
relativerende reflecties (pag. 177-187). Zo onderscheidt hij unifiers en diversifiers
(pag. 184). Unifiers willen
de veelheid van de verschijnselen terugbrengen tot één
(bijvoorbeeld Stephen Hawking die ervan droomde de vier fundamentele
natuurkrachten te herleiden tot één alles-omvattende
theorie). Diversifiers hebben oog voor en vinden vreugde in de veelheid: De goede God houdt van details (pag. 186).
6. Geen beter leven dan een goed leven - bespiegelingen over de paradox van de arbeid.
Van den Beukel groeide op op het boerenbedrijf van zijn vader. Dat betekende
meehelpen: koeien melken en hooien; werk dat menige deskundige zou
indelen in de kategorie geestdodend, vuil, zwaar en stomvervelend,
maar Van den Beukel bewaart er mooie herinneringen aan (pag. 202-203). Na
zijn studie werkte hij veertig jaar in de natuurwetenschap, als
onderwijzer en onderzoeker. Hij werkte hard, efficiënt en geconcentreerd; maar in vijfdaagse werkweken van achturige werkdagen. Daarnaast wilde hij nog een emotioneel en sociaal leven hebben, met literatuur, muziek, gezinsleven en vrijwilligerswerk.
Dit tot misprijzen van zijn collega's, voor wie 70 uur werken per week de norm
was. Maar ga je met werkweken van 70 uur nog elke dag fluitend naar je werk en heb je dan
geestelijk nog ruimte voor creativiteit? (pag. 206-208). In 1997 (64
jaar oud) ging Van den Beukel met de VUT (pag. 201). Waarom, terwijl
hij zijn werk zo graag deed? - omdat je bij het ouder worden voelt: de
sleet komt erin. ... Dat loopt dan langzaam maar zeker uit op een
steeds duidelijker verlangen: weg te wezen voordat ze je weg kijken. Vooraf
had hij alle moed op zijn gepensioneerde leven: alle vrijheid om
zinvolle en mooie dingen te doen. Waar hij niet op gerekend had, was op
de sociale overbodigheid van de pensionaris. Niemand schijnt je nog ergens voor nodig te hebben.
Je telt niet meer mee (pag. 208-209). Van den Beukel schrijft hierover
in 1998, dus na één jaar VUT. Nu is ook gepensioneerd zijn
iets dat je moet leren; er worden zelfs cursussen in gegeven. Ik heb er
alle vertrouwen in dat hij na dat eerste jaar voldoende ervaringen van
nodig zijn en meetellen heeft gekregen. Zelf heb ik die ervaringen na
mijn vervroegde pensionering (ruim 65 jaar oud) onder meer in
vrijwilligerwerk bij Vluchtelingenwerk en als wandelvrijwilliger in een
verpleeghuis, en in het vervullen van preekbeurten.
Tegen de achtergrond van deze persoonlijke ervaringen geeft Van den
Beukel een aantal losse citaten, opmerkingen en overwegingen over werken, zonder
veel systeem (en dat is ook precies de bedoeling). In de oudheid (van
Aristoteles tot Augustinus) was arbeid een noodzakelijk kwaad (wat Van
den Beukel niet vermeldt: in de oudheid werd veel zwaar werk gedaan door
slaven). Van Augustinus tot Thomas van Aquino werd contemplatie hoger aangeslagen dan
aardse arbeid (pag. 188). De moderne tijd verheerlijkt arbeid (pag.
189), als bron van inkomsten èn als bron van zingeving; en als
vindplaats van sociale contacten (pag. 190). Het grote probleem van
werkloosheid is de sociale overbodigheid (zie hiervoor over de VUT-ervaring van Van den Beukel zelf! - pag. 191). Voor bedrijven is het zich ontdoen van arbeidskrachten een doel in zichzelf geworden.
Aandeelhouders juichen als het personeelsbestand wordt verkleind (pag.
193 en 212-213). De arbeiders ontslaande bovenbazen werken zelf
minstens zeventig uren per week en verdienen daarmee waanzinnige salarissen (pag. 195). De apostelen en profeten van de marktideologie
willen zo weinig mogelijk overheid en overheidsbanen ("Melkertbanen")
(pag. 197). De overheid bestrijdt (!) arbeid,
net als sterke drank, cigaretten en benzine, met extreem hoge belastingen (pag. 198). De filosofe
Hannah Arendt onderscheid arbeid (concrete dingen produceren voor de dagelijkse behoeften van mensen, zoals voedsel); werk (gebruiksgoederen maken zoals huizen, apparaten en meubels); en handelen (functioneren in een netwerk van menselijke betrekkingen, bijvoorbeeld als natuurwetenschapper!
- en als dominee, denk ik erbij) (pag. 203-206). - Van den Beukel pleit
voor regelmatig educatief verlof (pag. 211) - zelf heb ik met de sinds
2012 voor predikanten van de Protestantse Kerk verplichte permanente eductie
geen goede ervaringen: er werd een bureaucratisch systeem voor
opgetuigd dat je alle lust tot ontwikkeling en ontplooiing benam. - De
Bijbel verheerlijkt arbeid nooit. Er moet wel gewerkt worden om in
leven te blijven (Spreuken 6: 6: Ga tot de mieren, gij luiaard ...). Mozes bidt: Bevestigt Gij het werk onzer handen over ons ... (Psalm 90:17). De enige "werken" die tellen op het eind, zijn de werken der barmhartigheid (Mattheus 25) (pag. 215-216).