KLAUS BERGER: Is met de dood alles afgelopen? Kok / Kampen, 1998 230 pagina's


Opnieuw een tegendraads boek van KLAUS BERGER (geboren 1940; 1970-1974 docent aan de Universiteit in Leiden; sinds 1974 hoogleraar Nieuwe Testament in Heidelberg).

Veel christelijke theologen durven weinig meer te zeggen over de dood, laat staan over wat daarna komt; en laten daarmee dit terrein braak liggen voor alternatieve en soms vage visies. BERGER schrijft over de dood in de brede zin van het woord als wetenschappelijk theoloog en als gelovig mens. Hieronder geef ik een overzicht van de inhoud van het boek. Enkele verwijsteksten heb ik zelf aangevuld. Ik vind dit boek zowel theologisch als pastoraal verantwoord. Zelf heb ik er veel aan gehad.

INGANGEN.

God neemt niet, maar Hij geeft. Job zei: De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen. Dit genomen lees je ook in rouw-advertenties. Maar is het God die ons het leven afneemt? God neemt het leven niet, maar Hij geeft het leven - omdat Hij Zelf het leven is. En als Hij het zou nemen, doet Hij dat om te geven.

Hoe weten wij iets? Wat voorbij de dood ligt, kunnen we niet wetenschappelijk onderzoeken of beschrijven. Het gaat om een mythische werkelijkheid (wat niet betekent: irreëel!). Ze wordt toegankelijk in liederen en literatuur, en bijvoorbeeld in de oude oosterse uitvaartliturgieën (BERGER haalt ze uitvoerig aan in zijn boek). Volgens de bijbel is het de werkelijkheid van God. Spreken over deze werkelijkheid heeft zijn eigen kriteria, bijvoorbeeld of het je helpt beter te leven en te sterven. De gedachte dat er meerdere dimensies naast elkaar bestaan, gaat terug op Nicolaas van Cusa (1401-1464). In God komen de verschillende dimensies bij elkaar.
Over de werkelijkheid voorbij de dood spreekt de bijbel maar enkele malen expliciet: Jezus' gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Lucas 16) en Paulus' prediking van de opstanding (1Corinthe 15). Het onderwerp komt telkens terloops aan de orde vanuit de kern van het evangelie: de verlossing door Jezus Christus.

De evidentie van schoonheid in de oosters-orthodoxe liturgieën. In de oude liturgieën worden beelden uit heidense tradities en Joodse engelenleer gecombineerd. Het zijn beelden uit het collectieve geheugen voor wat niet toegankelijk is voor rationele kritiek. Ze zijn veelzeggend door het meeste niet te zeggen. Ze geven het onbekende zó weer dat de angst verdwijnt.

De taal van het verlangen. De taal van de gevestigde kerken is correct en betuttelend. Ze geeft geen antwoord op de legitieme vragen van de mensen. Het gebrek aan vertrouwen an charisma breekt de kerken op. In de bijbel zijn de meeste teksten over lijden, dood en opstanding geformuleerd in de taal van het verlangen. Paulus verlangt naar de Heer in de hemel en naar de mensen op de aarde (Filippenzen 1:23-24).

Een kwestie van perspectief. De dood haalt een streep door onze voorstellingen van ruimte en tijd. De bijbel verbindt de werkelijkheid van God en het onbekende voorbij de dood met elkaar in het (ruimtelijke) begrip "hemel". Het (temporele) begin van opstanding en eeuwig leven laat zich moeilijk nader bepalen. Vooral is er onduidelijkheid over de tussentoestand tussen sterven en opstanding. Lettend op de wederkomst van Jezus lijkt het of de gestorvenen tot dan toe slapen (1Thessalonicenzen 4:14). Paulus (Filippenzen 1:23) en een Lucas (23:43) lijken te veronderstellen dat de rechtvaardige bij zijn sterven onmiddellijk intreedt in de volmaakte gemeenschap met Christus. Maar Paulus kan ook zeggen dat we nú al met Christus opgestaan (Colossenzen 2:12 en Efese 2:6) en verheerlijkt (Romeinen 8:30) zíjn. Zo komt het heil (met Christus) aan christenen toe op drie verschillende etappes van hun weg: bij hun doop (met Christus opgestaan) , bij hun dood (met Christus in het paradijs) en bij Christus' wederkomst (voor altijd met de Heer). Daarbij is sprake van vernieuwing, concentratie en voortschrijdende heerlijkheid: van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Corinthe 3:18). In alle drie de etappes gaat het om een echte ontmoeting met de Levende God, die telkens overeenkomstige consequenties heeft.

Dood als tijdstip of dood als proces. Je kunt de dood (de symbolische dood = de dood en de letterlijke dood = het sterven) zowel beschrijven als een tijdstip als als een proces. Tijdstip en proces zijn twee kanten van hetzelfde gebeuren. Ook het eeuwige leven is zowel een toestand als een proces. Het begint al tijdens ons aardse bestaan, en de katholieke leer van het vagevuur drukt uit dat het een wordingsproces blijft: zoals een vogelsteeds verder een zonnige lentemorgen in vliegt.

Dispuut met een scepticus. Bij alle christelijke woorden over de toekomst gaat het in werkelijkheid om het heden. Wat betekent dan voor nu? Het fundament ligt in de opstanding van Jezus. Jezus, Paulus en het vroege christendom staan in de farizese traditie: God wil de mens in levenden lijve en vergeet hem niet. Je kunt dat geloof niet bewijzen - maar je kunt evenmin bewijzen dat er voorbij de dood niets is. We hoeven niet in de hemel of de opstanding te geloven - geloven doen we alleen maar in God. Maar de hemel en de opstanding zijn daar consequenties uit. God houdt ons vast, ook in de dood.

In nu volgende hoofdstukken beschrijft BERGER de verschillende stadia van de dood: de bekering (1), het sterven (2), de dood (3), de tussentijd (4), en de opstanding (5).

(1) DE GEANTICIPEERDE DOOD.

Voor Johannes en Paulus is de dood al overwonnen (in de zin van: doorgemaakt) op het moment dat je christen wordt. Dat relativeert de biologische dood.

De dood als drempel. Johannes (5:24) kan het nauwelijks menswaardige leven vóór de ontmoeting met Jezus aanduiden als "dood"; vgl. de verloren zoon die "dood" was (Lucas 15:24 en 32) of mensen die "dood" waren door hun overtredingen (Colossenzen 2:13); dus "dood" als een toestand. Paulus kan "dood" ook gebruiken voor een moment: je bekeren is sterven.

Het nieuwe leven. God is het leven. Wie Hem ontmoet, krijgt deel aan het leven. Christen-worden betekent een vitaliteits-injectie. Omdat we in Jezus de Levende God ontmoeten, kan Johannes zeggen: wie in Hem gelooft, heeft eeuwig leven (Johannes 3:36). Dat eeuwige leven benoemt Jezus met eenvoudige beelden: Ik ben het levende brood, de ware wijnstok, de opstanding en het leven. Voor Paulus betekent christen-worden: met Christus sterven en opstaan. De innerlijke of nieuwe mens begint te groeien. Dat betekent een onvoorwaardelijk ja tegen het leven en een relativering van de biologische dood.

De lichamelijke dood als etappe onderweg. Jezus zegt: Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven (Johannes 11:25). De overledene slaapt slechts tot de opstanding. Ook Paulus spreekt in zijn vroege brieven over het slapen van de overledenen in de Heer (1Thessalonicenzen 4:14-15). In latere brieven verwacht hij na zijn sterven al direct bij de Heer te zijn (Filippenzen 1:23). Ook dan nog blijft het oordeel, waarin ieder individu heerlijkheid of berisping ontvangt.

Opstanding als doel. Tijdens zijn leven en ook na zijn sterven is de christen in het koninkrijk van Christus. Dat is voorlopig, onzichtbaar en omvat niet alle mensen, laat staan alle dingen. Bij de opstanding wordt het koninkrijk van Christus opgeheven (1Corinthe 15:24). Dan begint het koninkrijk van God, dat wereldomvattend, publiek en zichtbaar is. Dan wordt aan de verloste mensen Gods heerlijkheid verleend en wordt de hele schepping verlost van dood en vergankelijkheid. Zo is opstanding een veelomvattend gebeuren: de verlossing van de hele schepping uit de slavernij van de dood, zodat God alles in allen zal zijn.
De aardse dood is niet meer de beslissende grens. De gelovige heeft de eigenlijke dood al achter zich. De ongelovige heeft ook ná zijn sterven de eigenlijke dood nog voor de boeg.

Concretisering 1. Zonder geloof geldt de biologische dood als het eigenlijke onheil. Daarom wordt in onze cultuur gezondheid tot een religie.

Concretisering 2. Voor Paulus betekende christen-worden: met Christus mee-gekruisigd worden; daarom heeft een christen de eigenlijke dood al achter de rug. Dat beeld spreekt in een zendings-kerk, maar veel minder in een volks-kerk. Bij ons wordt de ontmoeting met het kruis uitgesmeerd over ons hele leven. De Messias neemt mij op in Zijn lijden. Dat bevrijdt me van de voortdurende klacht dat het mij persoonlijk zo slecht gaat.

Stelt u ten dienste van God als mensen, die dood zijn geweest maar thans leven. Die thans leven... (Romeinen 6:13): in de doop heeft de opstanding al plaatsgevonden. Dat maakt ons vrij om de aardse dood te relativeren en om God te dienen. Dat is nu een nog verborgen realiteit, die bij de uiteindelijke opstanding onthuld zal worden. Paulus fundeert deze visie in de opwekking van Jezus en in de universaliteit van het heil.

(2) STERVEN.

De angst voor de dood. Pas wie zichzelf heeft gevonden, kan sterven. Vaak is het sterven een lijdensgeschiedenis. Een lijdensgeschiedenis wordt dragelijk als ze tegelijk een liefdesgeschiedenis is. Zowel in leven als in sterven zijn we onder Gods heerschappij (Romeinen 14: 7- 9). In die geborgenheid hoeven we niet bang te zijn. De bijbel toont twee oeroude wegen om de angst voor de dood te bezweren:
1) de zieken zegenen (handoplegging) en bidden om gezondheid.
2) de dood benoemen als bevrijding die ons dichter brengt bij de Heer.

De dood als toegang tot het onbekende. De dood is de poort naar het onbekende. Dat onbekende is bedreigend. Oude christelijke symbolen bedoelen de angst te bezweren: de olie van de ziekenzalving, het teken van het kruis, het water (laat-doop en wijwater), de ziekencommunie.

Vernietiging van het lichaam? In de bijbel (bijvoorbeeld 1Samuel 2: 6) en in oude liturgieën is het God Die laat sterven. Door de lichamelijke dood schept Hij de voorwaarden voor de opstanding. Maar kan de God van het leven Zijn eigen schepping vernietigen? - Gods doel is in elk geval de vernietiging van de dood. Maar Gods schepping is nog niet voltooid: ze lijdt aan sterfelijkheid, gebrek, ziekten, enz. Door de biologische dood worden we verlost van deze aardse beperkingen.

Sterven als uittocht en overgang. De dood is geen tijdstip (eindpunt), maar het begin van een proces: een trektocht. Er wordt over gesproken in ruimtelijke beelden, bijvoorbeeld: de poorten van het dodenrijk (Mattheus 16:18). Door een poort heen (een kritieke ervaring) betreden we een vreemde, nieuwe wereld. Sterven is als de uittocht uit Egypte, op weg (een lange en gevaarlijke weg) naar het Beloofde Land. Deze beelden spreken van bedreiging en van heerlijkheid. Slechts één ding is ondenkbaar: de moderne opvatting dat daar "niets" zou zijn.

"Heer, in Uw handen beveel ik mijn geest" (Psalm 31: 6) bad Jezus bij Zijn sterven (een avondgebed). Zo bad Stefanus bij zijn sterven: Here Jezus, ontvang mijn geest (Handelingen 7:59).

Concretisering: begeleiding van stervenden in de oude kerk. In de chaos en het verdriet van het sterven geven de kerkelijke vormen steun:
1) Woorden van de Schrift zoals Ps 114 en Romeinen 8.
2) Bezoek van zieken, vooral door vrouwen (pastoraat - verzorging - gebed)
3) Gesprekking met stervenden over de opstanding.
4) De ziekencommunie als proviand voor onderweg.
5) Korte vertrouwde gebeden om vergeving van zonden en standhouden in het oordeel.
6) Handoplegging en ziekenzalving (olie als laatste rest van het paradijs).
7) De zegen gegeven door de stervende (zoals door de aartsvaders).
8) Witte gewaden bij het sterven van een christen.

Gemeenschap met God ook in de dood? Psalm 73:23-28 gaat exegetisch gezien niet over de opstanding; maar toch wellicht over wat er na het sterven komt? In elk geval heeft men in deze Psalm vaak gehoord dat de gelovige ook in de dood de relatie met God niet verliest.

(3) DE WEG NAAR DE OPSTANDING.

"Dat is het einde - voor mij het begin van het leven" (Bonhoeffer). Het sterven van de martelaar (martus = getuige) is het sterkste bewijs voor de geloofwaardigheid van de geloofsbelijdenis. Voor Bonhoeffer is het martelaarschap een feest van vrijheid. Zo spreekt het Nieuwe Testament over Jezus: pas door Zijn lijden en opstanding heen is Hij Messias.

Vraag om opstanding. In de oude liturgieën wordt al in het uur van de dood gebeden om opstanding.

"Door goede machten trouw en stil omgeven, beschermd en wonderlijk getroost" (Bonhoeffer, zie Gezang 398) - zo spreken de oude liturgieën over engelen die de gestorvene ophalen en begeleiden (vgl. Psalm 91:11-12 en Ps 43: 3). De stervende gaat niet alleen op weg. De goede machten = engelen = Gods aanwezigheid begeleiden hem.

Dood als geboorte. Vaak is de dood opgevat als een geboorte, in drie opzichten: 1) de pijn van de weeën, 2) het kritieke moment van de bevalling, en 3) de vreugde daarna. Luther herinnert daarbij aan de heiligen, wier sterfdag heet: hun geboortedag (de dag waarop zij worden geboren voor de onzichtbare wereld). Hij past Johannes 16:21 toe op het sterven van ieder christen persoonlijk: eerst de droefheid om het sterven, daarna de vreugde om het leven.

Wat blijft? - kritische vragen. Wat wordt er dan in de dood bewaard? De onsterfelijke ziel uit het Griekse geloof? Een schim in het dodenrijk uit het Oude Testament? - Volgens Paulus sterft het lichaam der zonde (Romeinen 6: 6): de mens voorzover hij wordt gekwalificeerd door de zonde. Lichaam is hier niet het fysieke lichaam, maar de mens in al zijn relaties met anderen. Dat lichaam gaat zichtbaar te gronde in de biologische dood. Toch blijft er "iets"; Paulus zegt immers: allen zullen wij veranderd worden (1Corinthe 15:51). Wat blijft is bijbels gesproken: de naam. Onze naam is onze persoonlijke identiteit en sociale werkelijkheid. Wie bij zijn naam wordt genoemd, herkent anderen en zichzelf (Johannes 20:16 Maria Magdalena). Zolang je een naam hebt, leef je - als je naam is vergeten, ben je dood (vandaar de vele namen in het katholieke eucharistische gebed). Onze naam is in Gods handpalmen gegrift (Jesaja 49:15-16): bij Hem is de gedachtenis der namen (uitvaartliturgie), Hij herinnert Zich onze namen (Gezang 273). De Heer geeft de Zijnen een eeuwige naam (Jesaja 56: 4-5), een (tot dan toe!) onbekende nieuwe naam (Openbaring 2:17); zoals God aan Jezus een nieuwe Naam boven alle naam geeft (Filippenzen 2: 9). Als God ons noemt met een nieuwe naam, worden we verhoogd en verheerlijkt.

Er wordt een nieuwe weg geopend. Voor Paulus is de dood van een christen niet verdrietig, maar opent nieuwe mogelijkheden. Hij is het einde van de ballingschap op aarde en de bevrijding uit het door zonde besmette lichaam (daarbij speelt mee dat Paulus zelf leed aan vervolging en ziekte). De mens is zo bedorven dat enkel sterven uitkomst biedt.
Voor Paulus heeft de dood van Jezus collectieve betekenis, op twee manieren:
a) Jezus stierf plaatsbekledend in onze plaats: één is voor allen gestorven (2Corinthe 5:14-15).
b) In onze doop sterven wij met Christus mee om voortaan te leven voor God (Romeinen 6).
In beide opzichten hebben we de dood (als afsluitende straf voor de zonde) al achter de rug. De lichamelijke dood betekent dan ingaan in het koninkrijk van Christus.

Sterven in de Heer / Christus. Deze uitdrukking vinden we in Openbaring 14:13, 1Thessalonicenzen 4:16, en 1Corinthe 15:17-18. Zoals in Joodse teksten God de rustplaats van de doden is, zo in deze christelijke teksten Jezus. Achtergrond is de oudtestamentische belofte van het land, waar Israël een rustplaats zal vinden (vgl. Psalm 95:11). Voor de doden is God / Jezus Zelf deze rustplaats (woonplaats). Zo belooft Jezus ons een plaats bij Hem in het Vaderhuis met de vele woningen (Johannes 14: 1- 3) en voorziet Johannes het hemelse Jeruzalem waar God zelf bij de mensen is (Openbaring 21-22).

Licht voor de doden. In Psalm 43: 3 wordt gebeden dat Gods licht en waarheid ons geleiden naar Hem toe. Zo spreken de oude liturgieën over de engelen van het licht die de gestorvene afhalen en begeleiden. Hun reisdoel is het land van louter licht (vgl. Gezang 290). In oude liturgieën wordt Jesaja 60: 1: sta op, wordt verlicht betrokken op onze opstanding. De doden leven niet in duisternis, maar delen in Gods licht.

De doden horen bij Jezus. Volgens de bijbel heeft een mens altijd een heer (voor ons als moderne autonome mensen een aanstootgevende uitspraak!). Heer van de gelovige is Jezus; dat betekent ook dat we onder Zijn bescherming staan: hetzij wij leven, hetzij wij sterven (Romeinen 14: 7- 9). Dat gaat verder dan het Oude Testament; daar vallen de doden buiten Gods bereik (Psalm 115:17). Deze stap is gezet toen God in Jezus binnendrong in het gebied van de dood. Door Zijn plaatsvervangend sterven is Jezus Heer van de doden geworden: Hij heeft de dood overwonnen en daardoor de heerschappij over de doden overgenomen. De oude liturgieën benoemen dat met de nederdaling ter helle (descensus-literatuur). Omdat Jezus de Heer over de doden is, staan ze onder Zijn bescherming; en het is enkel een kwestie van tijd tot Hij ons levend zal maken, zoals Hij Zelf al levend is.

Niets kan ons scheiden.... Sterven is afscheid nemen. Dat roept angst voor eenzaamheid op. Maar de dood scheidt niet enkel mensen van elkaar. Volgens Romeinen 8:35-39 is de dood ook een macht die de mens scheidt van God: de dood openbaart het absolute verschil tussen de Heilige God en de sterfelijke mens en verbreekt de relatie tussen God en mens (Psalm 6: 6). Maar Gods liefde is sterker dan Zijn majesteit. Gods liefde is geen wensdroom, maar werkelijkheid in Jezus. Daarom kan de dood ons niet scheiden van God (Romeinen 8:38-39). Dat is voor Paulus de hoofdzaak - daarom heeft hij geen behoefte aan voorstellingen van het hiernamaals. Dat betekent nu al zaligheid: de opluchting van het geven en loslaten (de blijdschap om de schat in de akker uit Mattheus 13:44).

De Zon en haar stralen. Aan de christelijk-gnostische Brief aan Rheginus ontleent BERGER het volgende beeld. Christus is de zon. Christenen horen bij Christus als de stralen bij de zon. Als de zon ondergaat, verzamelt ze als het ware haar stralen in zichzelf. Zo blijft ook in de dood onzichtbaar de verbondenheid met de Heer. Het sterke van dit beeld is:
- het beschrijft de gemeenschap met Christus als wezenlijk noodzakelijk (stralen horen bij de zon).
- het maakt de blijvende verbondenheid met de Heer in leven en dood plausibel.
- het geeft ruimte aan zowel collectiviteit als individualiteit.
- de zon staat voor reinheid en heerlijkheid.
- dit beeld zet sterven in het kader van de vreugde: het licht komt bij het licht.

Toevertrouwd aan de Heilige Geest. Volgens Paulus was Jezus de Zoon van God, vervuld van de Heilige Geest; maar Zijn opstanding door de kracht van de Geest heeft publiek bewezen dat Hij de Zoon van God is (Romeinen 1: 3- 4). Zo is het ook met ons: al vanaf onze doop zijn we door de Heilige Geest kinderen van God (Romeinen 8:15-16), maar ons nu nog verborgen kindschap zal pas openbaar worden bij onze opstanding door de heilige Geest. De Heilige Geest is onderpand van de opstanding (Romeinen 8:23). Door de Geest ervaren we de opstanding nu al als werkelijkheid. Volgens de oude liturgieën blijft de Geest bij het lichaam van de gelovige dat bij de dood van zijn ziel gescheiden is. En eens zal God door Zijn Heilige Geest de doden opwekken (vgl. Ezechiël 37).

De tweede dood. In zijn Zonnelied (Gezang 400:10) looft Franciscus van Assisi God om de macht van zuster dood: de macht van de dood is een deel van Gods heiligheid en de dood brengt ons een stap dichter bij God. Maar totaal anders staat het met de tweede dood (Gezang 400:11). Deze uitdrukking komt uit Openbaring 20: 6 en staat voor de totale vernietiging. Deze uitspraken hebben geen dogmatische betekenis in die zin dat je erin moet geloven (geloven doen we enkel in God); maar ze vormen een dramatisch appèl voor ons leven nu. Zorg dat je duurzaam gelukkig bent: dat je je ziel behoudt en je zelf vindt. De tweede dood is geen verre straf; je sterft hem hier en nu.

(4) TUSSENTIJD.

Tussen dood en opstanding. Paulus spreekt soms wel (1Thessalonicenzen 4:15) en soms niet (Filippenzen 1:23) over een tussentoestand. De Oude Kerk spreekt over een tussentijd met het karakter van voorlopigheid. Ze gebruikt daarvoor, juist waar het nog niet om de voleinding gaat, Joodse beelden: Abrahams schoot en hemels Jeruzalem.

Beelden en voorstellingen. Terwijl er voor de eeuwige zaligheid weinig beelden zijn, zijn er voor de tussentoestand verrassend veel mooie beelden, diep verankerd in de geschiedenis van het Oude Testament:
1) Het hemelse Jeruzalem. Volgens Hebreeën 12:22-23 is het hemelse Jeruzalem er nu al, als tussentoestand - terwijl het in Openbaring 21-22 in de voleinding uit de hemel neerdaalt. Dit oude Joodse beeld geeft aan de tussentoestand een vertrouwenwekkende vorm.
2) De hemelse kerk. Hebreeën 12:23 noemt "de vergadering der eerstgeborenen": engelen? gestorven vromen? of beiden?
3) Abrahams schoot. In het Oude Testament worden de gestorvenen vergaderd tot hun voorgeslacht: in het familiegraf. Volgens de vroegjoodse voorstelling echter leven de aartsvaders na hun sterven bij God (vgl. Lucas 22:37-38). Daarvoor wordt het beeld gebruikt van een feestmaal (Lucas 13:28). De plaats "in iemands schoot" is de ereplaats aan de tafel. Zo mag de arme Lazarus na zijn sterven aanliggen "in Abrahams schoot" (Lucas 16:19-31). Deze beelden, ook in de oude liturgieën, drukken een blijvende verbondenheid met Israël uit. Ze geven ook een menselijk en daardoor beter hanteerbaar beeld van de hemel.
4) Dansen voor Gods troon. De oude liturgieën bidden dat de gestorvene mag "dansen voor Gods troon". Het beeld van Gods hemelse troon vinden we bijvoorbeeld in Hebreeën 4:16 en Openbaring 4. Het beeld drukt Gods macht uit, die ontzagwekkend is en zelfs angstaanjagend.

(5) OPSTANDING.

De kern van het geloof. Het geloof in de opstanding heeft zijn achtergrond in het Jodendom. Toen in de tijd van de Makkabeeën vele Joodse martelaars stierven, kwam de vraag op naar Gods rechtvaardigheid: hoe konden de martelaars de beloning krijgen die zij verdienden? Bovendien groeide de overtuiging dat God elke rechtvaardige liefheeft en niet vergeet. In deze lijn gelooft het farizeïsme in de opstanding. Het Nieuwe Testament vertelt van de opstanding van Jezus als martelaar en als rechtvaardige. Paulus werkt in 1Cortinthe 15 het geloof in de opstanding schitterend uit:
1) Adam (uit Genesis 2) was aards en sterfelijk - in Jezus zet God een beslissende stap verder: Hij is de ware Adam (uit Genesis 1). Zijn opstanding is het begin van de overwinning van alle tegen Gods schepping gerichte machten.
2) De bijbel kent geen tweedeling van lichaam en ziel. Opstanding is altijd lichamelijk. De horizon van Gods eschatologische handelen is de lichamelijkheid.
3) Lichamelijkheid is méér dan enkel biologisch. In ons lichaam gaan we om met God en mensen, ons lichaam bepaalt de kwaliteit van ons bestaan. De opstanding is lichamelijk, maar in een "geheel veranderde" lichamelijkheid. Opstanding is zijn bij God.
4) Opstanding betekent dat de relatie tussen God en ieder mens afzonderlijk intact blijft. De opstanding is het bewijs van Gods liefde voor ons. We spreken over de opstanding in het verlangen bij de Heer te zijn.
In tegenstelling tot BULTMANN gaat BERGER ervan uit dat er geen antropologische constanten zijn. Mensen uit de tijd van de bijbel namen waar op een totaal andere manier dan wij. BERGER spreekt van mythische waarneming: waarneming van Gods krachtige aanwezigheid, in bijvoorbeeld Jezus' geboorte, Jezus' wonderen, Jezus' opstanding en Jezus' wederkomst. We moeten rekenen met terreinen van waarneming waar onze westerse cultuur blind voor is. Waar het om gaat is op dit onzichtbare terrein ons vertrouwen alleen te stellen op de God van Abraham en Jezus - en niet op andere machten.
Een voorbeeld van mythische waarneming is Pasen. Pasen is een ervaring die het geloof in Jezus en God ondersteunt. Er gaat iets mis als we van Pasen een extra obstakel maken dat we (zonder ervaring) "moeten geloven". Pasen kun je enkel maar vieren, zoals in de liturgieën van de paasnacht waarin alle heilsfeiten samenkomen.
Over Pasen wordt in heel verschillende tekstsoorten gesproken:
1) De opstanding zelf wordt enkel in een paar apokriefe geschriften verteld.
2) De evangeliën vertellen van het lege graf en vooral van de boodschap van de engel.
3) In visioenen verschijnt de opgestane Jezus aan Zijn discipelen.
4) NB: Nergens worden er getuigen genoemd van Jezus' nederdaling ter helle of Jezus' verhoging!
Slechts enkele Paasteksten gaan enkel om het feit dat Jezus leeft. De meeste Paasteksten legitimeren de zending en verkondiging van Jezus' discipelen ná Pasen. Paulus in 1Corinthe 15 en Colossenzen en Johannes in de Openbaring zetten de stap verder van Jezus' opstanding naar de algemene opstanding der doden.
De kritische exegese beschouwt de uitvoerige Paasverhalen als legendarische uitwerking. BERGER pleit ervoor om behoedzamer met de teksten op te gaan. Psychologische reducties zijn misplaatst. Nergens blijkt dat het geloof in Jezus is ontstaan met Pasen (de centrale stelling van de liberale exegese). Pasen past precies in Jezus' eigen prediking. Jezus vertrouwt er ten volle op dat God voor Hem zal zorgen.

Lichamelijkheid. De bijbel kent geen tweedeling lichaam - ziel, enkel verschillende vormen van lichamelijkheid. De bijbel kent dus ook geen platonisch voortbestaan van enkel de ziel. Het farizeïsme (waartoe ook Jezus en Paulus gerekend kunnen worden) legde alle nadruk op de lichamelijkheid, en daarom op de heiliging van het leven en het lichaam en op de verwachting van de opstanding. Daarom maakt Jezus mensen rein en gezond en beschouwt Paulus ons lichaam als tempel van de Heilige Geest. Paulus verwacht de (lichamelijke) opstanding van alle gestorven christenen - en een totale (lichamelijke) verandering van allen: een bevrijding van de vergankelijkheid. Dat veroorzaakt bij Paulus onduidelijkheid inzake de tussentoestand: enerzijds verwacht hij al direct na zijn dood bij de Heer te zullen zijn, anderzijds verwacht hij de verandering aan het eind. Dit probleem is in de kerkelijke traditie "opgelost" door een platonische scheiding van lichaam en ziel: na de dood ligt het lichaam in de aarde en verblijft de ziel in de hemel - bij de opstanding worden ze weer verenigd; maar Platonisme blijft riskant. Alles hangt af van het perspectief. De latere teksten van Paulus bedoelen dat we al direct bij ons sterven het volle heil ontvangen. Maar ook dan brengt de voleinding de openbaring en de universaliteit van dat heil. In de voleinding wordt de psychische (= vergankelijke) wereld totaal getransformeerd in een pneumatische (niet meer aan de dood onderworpen).

De drie kronen. BERGER spreekt over de drie kronen van de Messias (koning), van de martelaar en van het eeuwige leven. Deze zijn in het Nieuwe Testament geworden tot één kroon. Dat geldt voor Jezus (de Messias moet lijden om Zijn heerlijkheid in te gaan Lucas 24:26) en dat geldt voor de Zijnen (collectieve messianiteit): gij zijt bij Mij gebleven in Mijn verzoekingen, daarom beschik Ik u het Koninkrijk (Lucas 22;28-29); als wij met Hem lijden, zullen we ook met Hem heersen (2Timotheus 2:11-12 en Openbaring 20: 6). Deze belofte heeft blijkbaar betrekking op het Koninkrijk van Christus tussen Jezus' opstanding / verhoging en de openbaring van het Koninkrijk van God in de voleinding.

Christelijk messianisme in het aanschijn van de dood. Het bijzondere christelijke Messiasbeeld is de Koning met de doornenkroon. De ware kerk van deze Messias is de kerk der bloedgetuigen. Niet elke christelijke dode is een martelaar. Toch kunnen we over de weg naar de dood spreken als over martelaarschap: getuigenis van het geloof in confrontatie met het leed. Sterven vraagt ons naar onze keuze voor God en ons vertrouwen op God. In de begrafenisprediking mogen we getuigen van het delen in het koninkrijk van de Messias.

Voleinding van de schepping. Het hellenistische Jodendom onderkent in Genesis twee scheppings-verhalen: over de volmaakte Adam (Genesis 1: 1- 2: 4a: de oudere ideale schepping) en over de de onvolmaakte, aardse Adam (Genesis 2: 4b-25: de gebrekkige materiële schepping). Paulus neemt deze uitleg over, maar keert de volgorde om: de volmaakte Adam van Genesis 1 komt pas in Jezus (1Corinthe 15:46). In Hem wordt de dood die in strijd is met de schepping overwonnen. Zo is opstanding de noodzakelijke afsluiting van het scheppingswerk; vergelijk de oude traditie dat Adam op Golgotha begraven was. Opstaan is als het ontkiemen van het zaad in de lente (1Corinthe 15:42-44 en Johannes 12:24). Opstanding is de noodzakelijke consequentie van ons geloof in God als Schepper.

Ik ben de opstanding (Johannes 11:25-26a). De opstanding is enkel toegankelijk via Jezus, want het eeuwige leven is de werkelijkheid van God en Jezus is de enige Middelaar tussen God en de wereld, zowel in de schepping als in de verlossing (Johannes 1). Het eeuwige leven is niet los te maken van de persoon van Jezus. We krijgen er deel aan door het geloof, zoals Martha belijdt: Gij zijt de Christus... (Johannes 11:27), als antwoord op Jezus' presentatie: Ik ben de opstanding (Johannes 11:25). God schept en verlost door Zijn Woord. Dat Woord is effectief doordat het aangenomen wordt (Johannes 1:12). Doordat Martha gelooft en belijdt, komt Gods Scheppingswoord tot zijn doel. Belijden is een uiting van voorkennis: vrijwillig ons onderwerpen aan de heerschappij van God, die in de voleinding evident zal overwinnen.

Opstanding en liefde. Het gaat niet om de verlenging van ons leven, maar om de liefde van God. Hij heeft ons genoemd bij onze naam, en daarom blijft die naam bestaan. Onze naam is het knooppunt in het netwerk van onze relaties. Ook na ons sterven blijft het netwerk van onze vriendschap (Lucas 16: 8- 9). Hetzelfde geldt voor de dieren met wie we verbonden zijn. De liefde is de onzichtbare kracht die de dingen bij elkaar houdt, op verschillende niveaus van de werkelijkheid (naar Nicolaas van Cusa, 1401-1464). Deze liefde is de kracht tot de opstanding.

Opstanding en verzoening. Volgens 1Corinthe 15 is de opstanding de afsluiting van de schepping - volgens Romeinen is de opstanding de afsluiting van de verzoening. Als we door Jezus' dood met God zijn verzoend, zullen we zeker door Jezus' opstanding behouden worden (Romeinen 5:10). Als de verharding van Israël verzoening voor de heidenen betekende, zal de aanvaarding van Israël de opwekking der doden (voleinding) betekenen (Romeinen 11:15). In beide opzichten is de opstanding het absolute einddoel van Gods handelen. We hebben ons veel symbolen van verzoening laten ontnemen. Nog altijd is er vijandschap tegen God. Die vijandschap is achterhaald. God heeft van zijn kant al vrede gesloten. De oproep laat je met God verzoenen is juist nu actueel. De volgende stap is de opstanding. Verzoening en opstanding vragen om symbolen om het onvoorstelbare voor te stellen.

Symbolen van de opstanding in het Nieuwe Testament en de liturgieën van de Oude Kerk.
* Het verzwolgen worden (katapinomai) van de dood enz.: wat vijandig staat tegenover God en het leven wordt totaal vernietigd zonder een spoor achter te laten (1Corinthe 14:54, 2Corinthe 5:4).
* De totale verandering (1Corinthe 15:51) van zowel de opgestane doden als de nog levenden - een bekend beeld zowel uit het Jodendom (we worden veranderd wanneer we verschijnen voor God) als uit de klassieke oudheid (Ovidius' Metamorphosen).
* Opwekking door en in heerlijkheid (doxa): de dood is een schande (de doden zijn spoedig vergeten) - opwekking is het toppunt van eer. Deze is voor de gelovigen al realiteit (Romeinen 8:30), en wordt in de voleinding openbaar (2Corinthe 3:18).
* Lofprijzing: De schepping heeft de plicht God te loven. De mens mag deelhebben aan de huldiging door de engelen bij God.
* We worden gezaaid als zaad voor de oogst (1Corinthe 15:36-44 en Johannes 12:24).
* Oudtestamentische beelden zoals de brandende braambos (Gods tegenwoordigheid vernietigt ons niet, meer verheerlijkt ons), het roepende bloed van Abel, de hemelvaart van Henoch en de opneming van Elia. * Als God de overledenen gedenkt, handelt Hij met hen als met levende personen.
* Het aantrekken (enduomai) van de onsterfelijkheid als een nieuw kleed (1Corinthe 15:53 en 2Corinthe 5:2-4).
* Zoals Jezus Lazarus riep uit het graf, zo zal God ons roepen uit het graf of de dood.
* Bevrijding uit de macht van de boze.
* Beelden ontleend aan de gelijkenissen van Jezus: de bruiloft en het bruiloftsmaal als symbool van Jezus' wederkomst en het Rijk van God; de beloning voor de trouwe slaven van de Heer (Mattheus 24:43-51) én van de werkers van het elfde uur (Mattheus 20: 1-16); slapen en opstaan van de tien maagden (Mattheus 25:1-13) als beeld voor dood en opstanding; de ontvangst van de verloren zoon (Lucas 15:11-32).

Opstanding als nieuwe geboorte. In het Jodendom wordt de opstanding vergeleken met een geboorte: het graf of moeder aarde baart de opgestane. De volgorde is in beide gevallen: ontvangen en baren; maar bij de geboorte is het ontvangen vreugde en het baren smart - bij de opstanding is het precies andersom. Jezus heet de eerstgeborene uit de doden (Colossenzen 1:18). De structurele overeenkomst van geboorte en opstanding toont de samenhang van schepping en verlossing.

Opstanding en gerechtigheid. Na het sterven wordt Lazarus vertroost en de rijke man gepijnigd (Lucas 16:19-31). Een overeenkomstige compensatie horen we in Jezus' zaligsprekingen (Lucas 6:20-22). Hierin klinkt de schreeuw van honger en dorst naar gerechtigheid. Gerechtigheid is hier en nu vaak ver te zoeken - dan en daar zal ze te vinden zijn. Nog steeds is er ellende als van Lazarus. Het lijkt of velen zinloos leven en sterven. Jezus zegt: God zal hen allen liefhebben. Jezus Zelf stierf rechtvaardig en daarom "moest" God Jezus wel opwekken als publieke rechtvaardiging. Als wij delen in Zijn sterven, zullen wij ook delen in Zijn rechtvaardiging en opstanding.

De toekomst van de slachtoffers. Opstanding betekent rehabilitatie van de slachtoffers. Aan God komt de wraak toe, Hij zal vergelden (Romeinen 12:19). Voor wie hier geen kans kregen om te leven, zal het eeuwige leven ontplooiing van hun mogelijkheden zijn - ter wille van Gods rechtvaardigheid (MOLTMANN).

Is er een weerzien? De vrienden die wij maken in dit leven (met de onrechtvaardige Mammon, Lucas 16: 9), zullen ons eenmaal ontvangen in de eeuwige tenten. Opstanding is allereerst een kwestie van liefde. Het netwerk van de namen blijft in stand. De schande van de dood (dat wij vergeten worden) wordt uitgewist- de vergeten doden worden weer zichtbaar ingevoegd in het netwerk van de liefde.

ACTUELE KWESTIES.

Als de kerkelijke antwoorden niet langer geloofwaardig zijn, vindt iedereen zijn eigen (soms zeer merkwaardige) antwoorden.

Reïncarnatie? Het gangbare westerse geloof in reïncarnatie is een kind van het rationalisme (de verwantschap met het oosterse reïncarnatie-geloof is gering):
- het geeft een rationeel antwoord op de vraag vanwaar en waarheen in het causale verband tussen daad en lot.
- rationeel is ook het vooruitgangsgeloof (leven als leerproces) met als perspectief de volmaaktheid en de alverzoening; centraal staat de voltooiing van het afzonderlijke individu.
- het geeft een antwoord op de theodicee-vraag (waar komt het kwaad vandaan?) zonder daarbij een persoonlijke God nodig te hebben: de mens is autonoom binnen de wetmatigheid van het universum.
- rationeel is de gelijkwaardigheid van alle individuen: ieder heeft principieel dezelfde mogelijkheid om volmaakt te worden.
BERGER heeft kritiek op twee principes van het reïncarnatie-geloof:
1) In het reïncarnatie-geloof staat het individu centraal, dat God en medemens in wezen niet nodig heeft. Opstanding is gebaseerd op de verbondenheid van God met mensen en van mensen met elkaar.
2) Reïncarnatie veronderstelt een ik, een zelf of een ziel los van het lichaam. De bijbel daarentegen kent geen ziel los van de concrete lichamelijkheid.
Het succes van de reïncarnatie-gedachte hangt samen met manco's van de kerkelijke prediking:
- De kerk zwijgt over het hiernamaals, vaak vanuit de veronderstelling dat enkel sociale relevantie telt.
- De gevestigde kerken spreken niet meer geloofwaardig over verzoening. Daarom zoeken mensen hun eigen antwoord op de vragen van zonde en schuld.
- De bijbel is niet geïnteresseerd in de vraag waarom ik zo ben als ik ben. Wij stellen die vraag tegenwoordig wel, en zoeken naar een antwoord.
In het Nieuwe Testament komt iets voor dat lijkt op reïncarnatie: Johannes de Doper "is" Elia (Marcus 11:14), enz. Maar die gedachte heeft een heel andere functie dan het oosterse of westerse reïncarnatie-geloof. Het gaat niet om een algemene wetmatigheid, maar om de herinnering aan enkele bijzondere profeten (zoals Elia). Het gaat niet om hun persoonlijke heil, maar om hun zending ten behoeve van anderen. De bedoeling is te verklaren waarom de woorden en daden van iemand (Johannes) zo leken op die van een vroegere profeet (Elia): hij treedt op in de geest en de kracht van ...(Lucas 1:17).

Alverzoening. De geloof in de alverzoening sluit aan bij het God alles in allen (1Coritnhe 15:28). Deze gedachte hangt samen met de volgende opvattingen:
- ons handelen is uiteindelijk niet relevant voor ons heil.
- het is bekrompen om mensen het eeuwige heil te willen ontzeggen.
- tolerantie is het summum van het christelijk geloof.
- mensen willen in hun privé-leven met rust gelaten worden.
1. Blijkbaar heeft de kerk niet goed duidelijk kunnen maken, dat God verzoening aanbiedt, maar dat dit aanbod qua tijd beperkt is tot dit leven, tot het heden (nú!). Verzoening is geen automatisme en geen algemeen principe.
2. De vader van de alverzoening is Origenes (kerkleraar uit de 3e eeuw). Hij was een aanhanger van het neo-platonisme, dat al het aardse en vergankelijke onbelangrijk vindt. Daarom kan het aardse doen en laten van een mens geen eeuwig effect hebben.
3. In het Jodendom en christendom is tolerantie niet de hoogste waarde. Op een EHBO-post is de beslissingsvrijheid van de patiënt ook niet de laatste waarheid - het komt er allereerst op aan zijn leven te redden.
4. Niemand weet hoe barmhartig God zal zijn. Van Gods barmhartigheid kunnen we geen principe maken en van de verzoening geen automatisme. We kunnen enkel nú ons bekeren en God bidden om ontferming.
5. Het is modern om te streven naar 100% zekerheid (volledige dekking van alle risico's). God geeft geen wiskundige zekerheid maar sluit met ons een verbond. Het gaat om vertrouwen op Zijn barmhartigheid binnen het kader van een levende relatie.

De eeuwigheid van de hel. BERGER behandelt een aantal opties ten aanzien van Gods oordeel:
1) De nieuwtestamentische uitspraken over de eeuwige hel (bijvoorbeeld Marcus 9:48 en Mattheus 25:30) kun je niet zomaar weg-exegetiseren. Ze hebben de bedoeling ons op te schrikken. Ze hangen ermee samen dat ons leven éénmalig is en dat we verantwoordelijk zijn voor ons handelen.
2) Het geloof in reïncarnatie verlost ons van de angst voor de hel, doordat ons handelen tijdens ons aardse leven geen onherroepelijke consequenties heeft.
Beide opties werken min of meer automatisch: (1) daden hebben gevolgen, en (2) we ontwikkelen ons tot de volmaaktheid. God hoeft er niet aan te pas te komen.
3) Paulus trok het oordeel (1) niet in twijfel, maar doorbrak het automatisme van de veroordeling. De dood die we door onze zonde hebben verdiend, hebben we al achter de rug sinds we in onze doop met Christus gekruisigd zijn. Dat maakt ons vrij voor gerechtigheid en leven. Hierbij is God onmisbaar, Die Jezus gezonden heeft. Deze optie is voor onze beleving verbleekt. Belangrijk is de doop-gedachtenis is de paasnacht.
4) Waarom zou God niet "zomaar" kunnen vergeven, zoals Jezus (Marcus 2: 1-12) en de vader van de verloren zoon (Lucas 15:11-32 - maar de verloren zoon beleed tenminste zijn zonden!). Marcion (2e eeuw) en het moderne protestantisme geloven graag een goedmoedige God, die niets meer te maken heeft met concrete werkelijkheid.
In de modellen 1) en 3) worden verlossing en schepping bij een gehouden door de gerechtigheid. God wil het samenleven van Hem met mensen en van mensen met elkaar. Voor samenleven is goedheid niet genoeg (dan hebben de brutalen de halve wereld). Samenleven vraagt gerechtigheid om de zwakken te beschermen. God blijft vrij in Zijn liefde (Gods goedheid is geen algemeen principe), maar Hij is betrouwbaar en rechtvaardig in Zijn verlangen naar een samenleving met en van mensen.

Concretiseringen. BERGER vat zijn boek samen in min of meer meditatieve opmerkingen rond opstanding. God blaast ons Zijn Adem / Geest in. Hij blijft tot ons zeggen: Jij moet in leven blijven. Ons sterven is als een geboorte: door de engte de ruimte tegemoet. De kerk moet de verzoening van mensen en volkeren serieus nemen. Verlangen we werkelijk naar de wederkomst van Christus? In Zijn en onze opstanding komt God tot Zijn doel. De toekomst van de kerk hangt af van danken, bidden en liefde. Wat spiritualiteit betreft: wat mensen zoeken in oosterse spiritualiteit, kunnen we vinden in de Psalmen. Bij dit alles gelden de volgende punten:
1. We hebben veel olie nodig voor onze lampen, in de vorm van geduld en herhaling.
2. We moeten allen door de engte heen de ruimte tegemoet (beeld van de geboorte).
3. Toekomst vindt altijd plaats tussen God en ons.
4. In ons beeld van de toekomst gaat het om ons handelen in het heden.
5. Hoop is de kracht waaruit wij leven.
Recht op slaap is een algemeen menselijk grondrecht. Maar Jezus zegt: Waakt! ter wille van je leven! (met het beeld van de slaven die 's nachts moeten wachten op hun heer of de huisheer die 's nachts moet waken voor de inbreker: Mattheus 24:42-51). De toekomst is niet enkel aangenaam, maar ook riskant. In de krisis komt het erop aan, waakzaam te zijn. Iemand moet op de uitkijk staan naar Uw Komst ...

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA