BARTH OVER DE KERKDIENST
Hoe moet een kerkdienst eruit zien? Een vraag waarover in
kerkelijke gemeenten telkens weer gesprek en soms hartstochtelijke
discussie ontstaat. Weinig of veel zingen? en zo ja, wat dan: enkel
Psalmen of ook Gezangen? uit het Nieuwe Liedboek of is
dat te woest en te eng? Opwekkingsliederen dan? meezingers
of hoog niveau? samenzang en/of cantor, cantorij of koor? Lezingen
volgens het rooster of naar eigen keuze van de dominee? Meer of minder
symboliek (kleuren, kaarsen, gewaden, rituelen)? Om nog maar te zwijgen
over alle wensen en verlangens rond de prediking. Reformatorische,
oecumenische
en evangelische christenen hebben hier allemaal hun overtuigingen, hun
voorkeuren en hun stokpaardjes.
Karl Barth (1886-1968) wordt wel beschouwd als de grootste theoloog uit
de twintigste eeuw. Wat was zijn visie op de kerkdienst? Ongetwijfeld
staan daar forse uiteenzettingen over in zijn omvangrijke Kirchliche Dogmatik,
die ik niet in mijn boekenkast heb staan (gelukkig maar voor die
boekenkast). Maar ik vond een kortere tekst van Barth over de
kerkdienst. In 1976 verscheen bij Ten Have in Baarn de Nederlandse
vertaling van een boekje met gebeden van Barth. In het Voorwoord (pag.
9-11) geeft hij in enkele zinnen zijn visie op de
kerkdienst. Ik
citeer nu eerst deze passage:
De
kerkdienst, als middelpunt van het hele leven van de gemeente, moet
worden opgebouwd als één geheel, en wel als een
geheel
dat de genadige God aanroept. Hij begint, na de begroeting van de
gemeente als volk Gods, met een lied (dat we, volgens mij, niet ernstig
genoeg kunnen nemen en waaraan we wel alle aandacht moeten besteden.).
Daarna spreekt de gemeente haar dank en haar berouw uit en bidt om Gods
aanwezigheid en bijstand in deze speciale aangelegenheid: haar
bijeenzijn voor deze dienst. Zij doet dit bij monde van een lid der
gemeente die voorgaat. Het hoogtepunt is de preek, waarbij de
aanroeping overgaat in toespraak en verkondiging door de uitleg en
toepassing van een (liever kort dan lang) woord uit de Schrift.
Tenslotte komt het slotgebed. Daarin moet de boodschap van de preek
kort en bondig worden samengevat (nu weer in een directe aanroeping tot
God). Maar hier moet de dienst vooral opengaan naar buiten, naar alle
andere mensen. Het moet een zo uitgebreid mogelijke voorbede zijn
(wordt dit niet al te dikwijls verwaarloosd?). In een tweede
gezamenlijk lied eigent de verzamelde gemeente zich dit slotgebed toe.
Dan wordt ze heengezonden met het schenken van de zegen door het
gemeentelid die de dienst heeft voorgegaan: 'De Heer zegene u ...!'
(niet ons!). (Volgens mij zou ook het doop- en avondmaalformulier deze
lijn moeten volgen.) Maar steeds moet alles gekenmerkt worden door
kortheid, die wars is van alle geestelijke en theologische
breedsprakigheid.
Het liturgie-model is dus heel eenvoudig:
Begroeting
Lied
Gebed
Preek over een kort
Bijbelgedeelte
Slotgebed - voorbeden
Lied
Zegen
Een paar opmerkingen hierbij:
- Deze liturgie is wel zeer sober en laagkerkelijk. Het is
duidelijk dat Barth staat in de Calvinistische traditie, niet in de
oecumenische (katholieke / lutherse) meer hoogkerkelijke traditie.
Eerder schrijft hij dat hij van jongsaf een vreselijke afkeer van alle
plechtig gedoe in de kerk had en dat hem verweten werd dat
hij van liturgie helemaal niets afwist (pag. 9). Dat laatste verwijt
komt me bekend voor: hoogkerkelijken verwijten laagkerkelijken graag onkunde; terwijl het in feite gaat om een
verschillende keuze.
- Barth spreekt hier van slechts twee liederen:
één
aan het begin en één aan het slot van de dienst.
Dat vind
ik wel erg weinig, want ik zing graag; ook in de kerk. Gemeenteleden
beklagen zich wel eens over het grote aantal versjes in mijn diensten.
- Barth heeft in deze liturgie twee
gebeden: een openingsgebed aan
het begin van de dienst en de voorbeden na de preek. Zo herinner ik
het me uit mijn jeugd in de Geref. Kerken: twee gebeden,
één voor de preek (inclusief de voorbeden: het
"grote
gebed") en een slotgebed na de preek. Tegenwoordig is, naar oecumenisch
voorbeeld, het aantal gebeden in het begin van de
dienst uitgebreid tot drie: drempelgebed, kyriegebed en gebed
van
de zondag. Veel gemeenteleden snappen het onderscheid niet goed. De
openingsgebeden van Barth zijn tegelijk drempelgebed en
verootmoediging, kyriegebed en zondagsgebed, met verschillende accenten
naar gelang de situatie. Wat mij zelf betreft is één zo'n
gebed aan het begin van dienst genoeg. De voorbeden tegen het eind van
de dienst vind ik even
belangrijk als Barth. Als ik voorga in een ziekenhuis of verpleeghuis,
beperk ik me tot deze twee gebeden: na de aanvangspsalm het
openingsgebed en na de preek de voorbeden. Ook Nico ter Linden bepleit
beperking tot twee gebeden.
- Barth spreekt over het
gemeentelid dat voorgaat.
Het lijkt alsof hij gebeden en zegen toevertrouwt aan gemeenteleden in
de zin van niet-ambtsdragers; zodat voor de dominee enkel de preek
overblijft. In het boekje waaruit ik citeer, staan gebeden van Barth
zelf (inderdaad: voor de meeste gelegenheden twee gebeden per dienst).
Blijkbaar is de dominee ook gemeentelid
dat voorgaat.
- De preek is voor Barth uitleg
en toepassing van een (kort) woord uit de Schrift. In
de oecumenische traditie zijn er in elke zondagmorgendienst twee of
drie lezingen volgens een leesrooster. Soms staan die lezingen
inhoudelijk helemaal los naast elkaar. Sommige dominees zijn er
weergaloos knap in om verbanden te leggen die er niet zijn. Zelf kies
ik - net als Barth - één liefst korte lezing als
preektekst (meestal in
aansluiting bij het verhaal van de kindernevendienst). Als het
liturgiemodel een tweede lezing vereist, dan kies ik die thematisch bij
mijn preektekst; of we lezen of zingen de Tien Geboden, altijd actueel.
Over het geheel ben ik geen Barthiaan, maar Barths pleidooi voor een
sobere liturgie spreekt mij erg aan.