Varia Augustiniana I: ZEVEN PREKEN (ed. Verheijen / Hoogveld / Woldring), Zwolle, 1965.

Wanneer je zelf elke zondag preekt, is het zinvol kennis te nemen van preken van anderen. Niet enkel door zelf regelmatig kerkganger te zijn. Maar ook door preken van anderen te lezen. Preken van de grote predikers uit de geschiedenis van de christelijke kerk - zoals bijvoorbeeld Augustinus (354-430). In dit bundeltje zijn een paar heel verschillende preken van deze grote kerkvader bijeen gebracht - en allemaal buitengewoon boeiend! Ik noteer enkele punten die me in deze preken troffen.

Sermo 38: De continentia et sustinentia. Deze preek sluit aan bij een Schriftlezing uit het deuterokanonieke boek Jezus Sirach (2: 1-3). Deze tekst vat Augustinus samen in twee woorden, die in het Latijn gevormd zijn van de zelfde stam: continentia (onthechting, zelfbeheersing) en sustinentia (lijdzaamheid, geduld). Ten aanzien van de goede dingen van dit leven moeten we terughoudend zijn en de slechte dingen van dit leven moeten we geduldig dragen. Lief en leed zijn nu in dit aardse leven nog gemengd: zowel goede als slechte mensen ondervinden zowel geluk als ongeluk. Het ware heil belooft God aan de goeden en voor het ware onheil waarschuwt Hij de slechten. Maar dat blijft tijdens ons aarde leven een kwestie van geloof. Dat aardse leven wordt echter met de dag korter. Aardse rijkdom is vergankelijk. Denk aan de rijke jongeling: hij kon het niet opbrengen zijn vergankelijke aardse schatten los te laten voor de eeuwige hemelse schat (Mattheus 19:16-26). De beste investering van onze aardse rijkdom is haar te geven aan de armen. Ten slotte wekt Augustinus ons indringend op om te geloven in het beloofde hemelse vaderland. - Continentia en sustinentia - het verschil tussen deze preek van Augustinus en ons moderne westerse leven is gigantisch. De moderne Westerling meent recht te hebben op een comfortabel leven. Overheid en samenleving, wetenschap en techniek moeten ons beschermen tegen alle mogelijke onaangename ervaringen. De boodschap van Augustinus lijkt me actueler dan ooit. Aardse voorspoed is betrekkelijk (continentia). Tegenslagen zijn onvermijdelijk (sustinentia). We zijn op weg naar het Koninkrijk van God.

Sermo 104: De Martha en Maria (Lucas 10:38-42). Augustinus begint met onze voorstelling van dit bijbelverhaal te corrigeren. Als Jezus zegt: Martha, Martha: jij maakt je druk over veel dingen, maar slechts één is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen, dat niet van haar zal worden weggenomen, dan hebben wij het gevoel dat Hij Martha terechtwijst en Maria prijst. Nee, zegt Augustinus; de tegenstelling is niet: Martha doet het verkeerd en Maria doet het goed. De tegenstelling is: Martha is bezig met vele dingen en Maria is bezig met het ene nodige. Martha is daarmee beeld van ons aardse leven met zijn veelheid; Augustinus noemt de vele schepselen in hemel, zee en aarde; en de zeven werken van barmhartigheid. Die schepselen zijn zeer goed (Genesis 1) en die werken zijn noodzakelijk. Maar ons aardse leven is ook vermoeiend en belastend. Maria is beeld van het hemelse leven, gericht op het ene blijvende: het eeuwige Woord van de Heer (Johannes 1). We ervaren daar nu al iets van als we in de kerk(dienst) Gods Woord horen. In het eeuwige leven zal de Heer ons bedienen (Lucas 12:37) en mogen wij rusten, zoals Maria. - Ook hier weer treft ons hoe Augustinus ons aarde leven ziet in het licht van de eeuwigheid. Zijn rehabilitatie van Martha doet me goed.

Sermo 184: In natali domini. Deze korte kerstpreek staat in het teken van de zelfvernedering van God, Die mens werd. Enkel wie wordt als een kind, verstaat dat - wijzen en verstandigen willen er niet aan (Mattheus 11:25). We verwonderen ons over het mysterie dat God God blijft en mens wordt. Augustinus verdedigt daarbij de historiciteit van Jezus' maagdelijke geboorte tegen hen die deze (toen al!) symbolisch wilden opvatten. Maria is semper virgo (altijd maagd). Vandaar prijst Augustinus het celibaat van de pueri sancti en de virgines sanctae; letterlijk: de heilige jongelingen en de heilige maagden. Volgens de aantekening zijn daarmee de monniken en monialen bedoeld; dus niet de priesters. De preek eindigt met (opnieuw) de paradox van Gods grootheid in de kleinheid van het kindeke Jezus. Het kerstlied van Luther (Liedboek Gz 142: 2 en 3) vorm een vrijwel letterlijke vertaling van deze 1000 jaar oudere kerstpreek:

Gods eigen Zoon in majesteit / ligt hier in een krib en schreit;
een mensenkind van vlees en bloed, die eeuwig God is, eeuwig goed
Die voor de wereld is te groot / ligt hier in Maria's schoot.
Hij is een kindje klein en teer / Die alles onderhoudt als Heer.

Sermo Denis VI geeft kort maar krachtig uitleg over de Maaltijd des Heren (eucharistie / avondmaal) aan de pasgedoopte geloofsleerlingen. In de Paasnacht werden zij gedoopt en namen ze voor het eerst deel aan de Maaltijd. Op de Paaszondag werd de betekenis van de Maaltijd hun uitgelegd. Wat jullie hier zien. geliefden, op de tafel des Heren, is brood en wijn; maar dit brood en deze wijn worden, doordat het woord erbij komt, lichaam en bloed van Christus. Maar ook wijzelf worden lichaam van Christus; en daardoor een eenheid. Augustinus werkt dat uit in de metafoor van het hele proces van graan tot brood, dat hij toepast op de pasgedoopte geloofsleerlingen. Hij staat hiermee in de traditie die teruggaat op 1 Corinthe 10:17 en op het eucharistische gebed van de Didache 9: 4 en die doorloopt in hedendaagse eucharistische gebeden (bijvoorbeeld Dienstboek 178) en ook in het gereformeerde avondmaalsformulier (... want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen en één brood gebakken wordt; en uit vele bezien, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet en zich ondereen vermengt; alzo zullen ook wij ... allen te zamen één lichaam zijn ...). Vervolgens behandelt Augustinus de onderdelen van het tafelgebed:
* het hart omhoog! - wij hebben (ons hart) bij de Heer;
* laten wij danken de Heer onze God;
* brood en wijn worden lichaam en bloed van Christus, waarop de gelovigen Amen zeggen;
* het Onze Vader (met name vanwege de bede Vergeef ons onze schulden, opdat wij niet tot ons oordeel eten en drinken),
* vrede zij u! met de heilige kus.
Het treft ons hoe sterk onze hedendaagse avondmaalsliturgie lijkt op die in Noord-Afrika rond het jaar 400. Enkel de heilige kus (Romeinen 16:16 enz.) zijn we in de loop der eeuwen kwijtgeraakt. Als protestanten leren wij van Augustinus hoe reëel het brood wordt tot lichaam des Heren.

Sermo Mai CXXVI geeft een uitvoerige uitleg van Mattheus 11:25-26: Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. Alle dingen zijn Mij overgegeven door Mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren. Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want Mijn juk is zacht en mijn last is licht. Deze preek is gehouden op maandag. De (zon)dag ervoor was dit bijbelgedeelte gelezen, maar toen was de dienst zo drukbezocht en rumoerig dat Augustinus zich onvoldoende verstaanbaar kon maken (een probleem waar wij tegenwoordig om verschillende redenen geen last meer van hebben). Daarom probeert hij het nu opnieuw. Ik dank U - in het Latijn staat er: confiteor = ik belijd. "Belijden" kunnen we zowel onze zonden als Gods goedheid. Welke wijzen en verstandigen bedoelt Jezus? Vooral de heidenen die schepselen van God (bijvoorbeeld zon, maan en sterren) aanbidden - zonder uit de schepselen de Schepper te kennen en Hem te verheerlijken en te danken (Romeinen 1:18-20). Door hun hoogmoed kunnen zij God niet kennen - God geeft Zich enkel te kennen aan nederigen en ootmoedigen (kinderkens). Wij kennen de Vader door de Zoon (immers: het spreken over de "Zoon" impliceert dat er een "Vader" is) en de Zoon door de Vader (een "Vader" moet een "Zoon" hebben; of een dochter, zouden wij er tegenwoordig bij zeggen). Jezus nodigt vervolgens hen uit die vermoeid en belast zijn. Vermoeid en belast worden we door onze begeerte om te bezitten en onze angst om te verliezen; ons snobisme is uitdrukking van onze hoogmoed. Daartegenover nodigt Jezus ons uit om te leren van Zijn nederigheid: Hij heeft Zijn bezit (het aan God gelijk zijn) losgelaten (Filippenzen 2: 5- 8). En Hij vraagt van ons Zijn last op ons te nemen: een lichte last. Maar elke last drukt toch terneer? Augustinus komt nu met een bijzonder fraai beeld, ontleend aan Psalm 55: 7: Had ik maar vleugels als een duif, dan kon ik opvliegen en rust vinden (requiescam). De "last" van de vleugels drukken de duif niet terneer, dankzij die "last" kan zij juist vliegen. Voor de gelovige zijn die vleugels de twee grote geboden: God liefhebben en onze naaste liefhebben. Om te kunnen vliegen hebben we ze allebei nodig! Dankzij de vleugels van de liefde stijgen we op tot de hemelse rust. - Deze preek heeft de vorm van een homilie: stukje voor stukje wordt de tekst behandeld, telkens in verband met andere bijbelgedeelten (Romeinen 1, Filippenzen 2, Psalm 55). Ook in deze preek gaat de homilie-vorm enigszins ten koste van de samenhang. Een preek als deze vertel je niet makkelijk na.

Sermo Mai CXXIX De Eucharistia. Deze korte preek sluit aan bij Johannes 6:54-58, waar Jezus zegt: Wie Mijn lichaam eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal Ik op de laatste dag uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware drank. Wie Mijn lichaam eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. De levende Vader heeft Mij gezonden, en Ik leef door de Vader; zo zal wie Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven. Jezus is het Leven. Jezus eten (in de eucharistie / het avondmaal) is het leven ontvangen. Wie het avondmaal mijden, moeten vrezen dat zij zullen sterven. Wie onwaardig deelnemen aan het avondmaal, moeten vrezen dat zij (zich) het oordeel eten en drinken (1Corinthe 11:29). Enkel met Gods hulp kunnen wij goed leven (bene vivere), zodat wij waardig kunnen deelnemen aan het avondmaal. Daarom: bidt (om Gods hulp) en eet!

Sermo Mai CLVIII De die Pentecosten. Deze preek is een Pinksterpreek. Op Pinksteren viert de Christenheid de komst van de Heilige Geest. Augustinus haalt daarbij het woord van Jezus aan: nieuwe wijn moet men in nieuwe zakken doen (Mattheus 9:17). Door Pasen zijn de leerlingen van Jezus "nieuwe zakken" geworden. Op Pinksteren worden ze vervuld van de "nieuwe wijn" van de Heilige Geest. De spotters die zeiden: Ze zijn vol zoete wijn (Handelingen 2:13) hadden dus gelijk! - Maar hoe kan dan al in het Oude Testament en in het Jodendom sprake zijn van Pinksteren (Augustinus hangt deze preek op aan de deuterokanonieke tekst Tobit 2:1, waar sprake is van ons Pinksterfeest, het Wekenfeest (NBV))? Die vraag geeft Augustinus aanleiding tot opmerkingen over de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament, Jodendom en Christendom. In het Oude Testament wordt de genade beloofd, in het Nieuwe wordt zij geschonken. Augustinus maakt een vergelijking met het gieten van een beeld. Eerst wordt de vorm gemaakt in was (Oude Testament). Rond die vorm wordt de gietmal gemaakt. In die mal wordt het beeld van brons gegoten (Nieuwe Testament). Uit deze vergelijking blijkt al dat het Nieuwe Testament het Oude Testament in wezen overbodig maakt. - Terug naar de vraagstelling over de verhouding tussen het Joodse en het Christelijke Pinksterfeest. Ook het Joodse Pinksterfeest is een vervolg op het (Joodse) Paasfeest. De Joden vieren op hun Paasfeest de uittocht uit Egypte. Daarbij wordt een lam geslacht. Dat lam is beeld van Christus (Johannes 1:29). Vijftig dagen na de uittocht uit Egypte (Augustinus rekent het zijn hoorders omstandig voor) komt het volk Israël aan bij de Sinaï en ontvangst het de Wet. Dát is wat de Joden viert op hun Pinksterfeest. Die Wet is op twee stenen tafelen geschreven door de vinger Gods (Exodus 31:18). De vingers Gods is hetzelfde als de Heilige Geest, zo bewijst Augustinus door vergelijking van Lucas 11:20 (NBV: een kracht die van God komt) en Mattheus 12:28. Door de Geest van Pinksteren worden de geboden geschreven niet op tafelen van steen, maar in de harten van de gelovigen (2Corinthe 3:3). Augustinus verbindt deze tekst met Johannes 8:1-11. De Farizeeën brengen bij Jezus een vrouw, betrapt op overspel; zij willen haar stenigen overeenkomstig de Wet (beeld van de Wet die de zondaar veroordeelt). Jezus schrijft met Zijn vinger in de aarde en zegt: Ik veroordeel je niet, zondig niet meer (beeld van de Genade: de vinger Gods = de Heilige Geest die de zondaar vernieuwt). Het juk van de Wet is hard en zwaar - het juk van Christus is zacht en licht (Mattheus 11:28-30). Met nog meer voorbeelden bewijst Augustinus de voortreffelijkheid van het Christendom. Voor de eigen waarde van het Oude Testament en van het Jodendom had hij helaas weinig oog.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA