DE BOODSCHAPPER
In dit boek geeft ABDOLAH het
levensverhaal van
Mohammad (de spelling van ABDOLAH), in de ik-vorm verteld door
Zeeëd.
Zeeëd wordt als jongetje door Mohammad geadopteerd (pag 7- 9;
43-44). Na de dood van Mohammad is Zeeëd degene die uit de
teksten van Mohammad de Koran samenstelt (pag. 10-16). Daarna zet
Zeeëd het leven van Mohammad op papier (pag. 17). Daarmee
heeft
dit boek het karakter van een historische roman of geromantiseerde
historie. Het heeft de vorm van een flash back met twee lagen.
(1)
Zeeëd vertelt hoe hij voor zijn levensbeschrijving van
Mohammad
gegevens verzamelt door met allerlei verschillende mensen te spreken
die Mohammad hebben gekend.
En (2) - nog verder teruggaand - hij
verhaalt zijn eigen herinneringen aan Mohammad.
Dat klinkt
gecompliceerd, maar het boek is helder geschreven. Het is verdeeld in
90 korte leesbare hoofdstukjes. Deze vertelling is kritisch, maar
liefdevol geschreven: met respect voor Mohammad en zijn geloof. Het
boek is ook mooi geschreven (afgezien van het voortdurende langsgaan
bij in de zin van:
een
bezoek brengen aan).
Uitdagend is de keus van Zeeëd als de ik-figuur van het boek. Mohammads aangenomen zoon Zaid ibn Haritha (spelling van KRAMERS) komt voor in de Koran 33:36-38. Hij was getrouwd met Soede (ABDOLAH) / Zainab bint Djahsj (KRAMERS). Mohammad nam Soede van Zeeëd af. Zij wist dat Mohammad haar wilde. En toen verliet Soede mijn huis. Ik had geen keus, nam afstand van haar, liet haar gaan. ... Soede werd de zevende vrouw van Mohammad (pag. 197). Als religieuze leider eigent Mohammad zich de vrouwen in zijn gemeenschap toe. Ook Soede, die (als echtgenote van Zeeëd, Mohammads geadopteerde zoon) zijn schoondochter is. In deze situatie richt Allah Zich tot Mohammad met de volgende openbaring (Koran 33:36-38, in de vertaling van ABDOLAH, Koran pag. 281): Mohammad, toen jij tot je aangenomen zoon Zeeëd zei: "Houd je vrouw bij je. En vrees Allah", toen verborg je iets in je hart wat Allah later openbaar zou maken. Je was bang voor de mensen, terwijl je bang voor Allah had moeten zijn. En toen Zeeëd het contact met zijn vrouw verbrak, verenigden Wij jou met haar als je vrouw. Opdat er voor de andere mannen geen belemmering zou zijn om met de vrouw van hun aangenomen zoon te trouwen als zij van hem gescheiden was. Allahs wil moet worden uitgevoerd. Allah sanctioneert dus Mohammads huwelijk met zijn schoondochter en maakt van deze casus zelfs een algemene regel. Men kan de vraag stellen of de wil van Allah en de wil van Mohammad hier niet door elkaar lopen. - De keuze van Zeeëd als ik-figuur van het boek wekt de verwachting dat we een eerlijk beeld van Mohammad zullen krijgen, met zijn positieve maar ook met zijn negatieve kanten. Die indruk wordt versterkt doordat Zeeëd bij zijn onderzoek naar het leven van Mohammad spreekt met veel verschillende mensen die heel uiteenlopende herinneringen aan en opvattingen over Mohammad verwoorden. Een knappe opzet!
Inhoudelijk sluit de vertelling van ABDOLAH aan bij het traditionele beeld van het leven van Mohammad. Mohammad wordt geboren in Mekka omstreeks 570 na Christus. Hij is afkomstig uit de stam Ghoreish en opgevoed door zijn oom (Aboe) Taleb (pag. 17-38). Hij trouwt met de veel oudere rijke weduwe Ghadidje, een hanafi (de hanafieten waren een christelijke stroming; later werd Ghadidje volgelinge van Mohammad). Door haar leert Mohammad de Bijbel nader kennen (pag. 39-52). Regelmatig trekt Mohammad zich terug in de bergen, wachtend op openbaring. Tenslotte verschijnt de engel Ghabriël hem: eerst op de berg en daarna thuis (pag. 53-71). Mohammad probeert zijn Mekkaanse medeburgers te overtuigen van de boodschap van de éne God Allah, maar vindt nauwelijks gehoor (pag. 72-80). Daardoor gaat hij steeds meer aan zichzelf twijfelen, tot Ghabriël opnieuw aan hem verschijnt (pag. 81-82). Met nieuwe energie verkondigt hij daarna zijn boodschap, maar de weerstand in Mekka wordt evenredig sterker (pag. 83-181). In 622 wijken Mohammad en zijn volgelingen uit naar de paradijselijke (pag. 182 en 201) stad Yasreb, sindsdien Medina (de Stad, namelijk: van de boodschapper) genoemd. Hier vestigt hij de machtsbasis van zijn beweging en hier komt het tot een confrontatie met de Joden (pag. 181-239). In 630 verovert Mohammad Mekka en reinigt de Kaabé van de afgodendienst (pag. 240-253). In 632 overlijdt Mohammad in Medina (pag. 254-265). NB: de jaartallen in deze alinea komen niet van ABDOLAH, maar zijn door mij toegevoegd voor de overzichtelijkheid.
Hierboven schreef ik over het traditionele beeld van het leven van Mohammad. Het is de levensschets die we (beknopt of gedetailleerd) vinden in veel publicaties, zowel islamitische als westerse. Het lijkt of de voornaamste feiten vaststaan. Door sommige islamologen wordt dat in twijfel getrokken. Zij beschouwen Mohammad als een legendarische figuur, over wiens leven weinig of niets met zekerheid te zeggen valt - zelfs niet of hij wel bestaan heeft. Daarmee komt ook het traditionele beeld van het ontstaan van de Koran en de Islam in de lucht te hangen. Over deze revisionistische islamologen zie bijvoorbeeld het boek van Eildert Mulder en Thomas Milo: De omstreden bronnen van de Islam.
De Islam baseert zich op twee bronnen: de Koran (door bemiddeling van Gabriël geopenbaard aan Mohammad) en de Hadith (verhalen over en uitspraken van Mohammad). Maar zowel de Koran als de Hadith worden geïnterpreteerd binnen het kader van de (traditionele) biografie van Mohammad. Teksten uit de Koran worden verbonden met gebeurtenissen in het leven van Mohammad: zowel in de orthodoxe Islam als in de traditionele westerse islamologie. In deze traditie staat ook ABDOLAH. Hij plaatst de verkondiging van Mohammad in het kader van zijn biografie.De boodschapper (een vertelling) geeft het levensverhaal van Mohammad, als het historische kader waarbinnen de verschillende soera's van de Koran zijn geopenbaard. Op verschillende momenten in het levensverhaal wordt verwezen naar de op dat moment ontvangen openbaringen.
De Koran (een vertaling) wordt in dit kader gezet, sterker nog: Ik heb de soera's terug in hun historische volgorde gezet, opdat we de ontwikkeling van Mohammad en zijn Koran beter kunnen volgen. Daarnaast heb ik voor de meeste soera's een inleiding geschreven om de weg naar de kern van de tekst makkelijker te maken (Koran pag. 9). Herhaaldelijk verwijst zo'n inleiding naar de overeenkomstige passage uit het levensverhaal.
In de Islam is de verbinding van Koran-teksten met gebeurtenissen in het leven van Mohammad ook belangrijk voor de datering van de teksten. Bij tegenstrijdigheid heffen latere teksten eerdere teksten op; de laatste tekst geldt. Bij ABDOLAH zien we het omgekeerde. De beginnende weerloze prediker Mohammad is hem duidelijk liever dan de latere gewelddadige leider Mohammad met zijn gedoe met vrouwen.
Na deze algemene opmerkingen een aantal passages van De boodschapper die mij troffen. Ik orden ze min of meer thematisch.
Persoonlijkheid.
Drie medestanders van Mohammad van eerste uur waren Aboebakar, Omar en Osman, na zijn dood zijn opeenvolgende opvolgers (kaliefen - pag. 72-73). Ze hebben Mohammad onaantastbaar gemaakt. Ze hebben hem eigenschappen toegedicht die hij niet had. Het relaas van Zeeëd (de Vertelling van ABDOLAH) laat zich lezen als een ontmythologisering van de "onaantastbare" Mohammad. Bijvoorbeeld door de typering die de dichter Aasha van Mohammad geeft: Hij loog, hij loog ontzettend veel. En hij geloofde in zijn eigen leugens. Misschien is liegen geen goed woord, hij bedacht dingen. Hij zei dat zijn Koranteksten aan hem werden geopenbaard. Maar hij verzon het allemaal (pag. 96).
Een hanafitische (= christelijke) koopman verklaart waarom hij Mohammad niet is gevolgd: als je met Mohammad wilde zijn, moest je je helemaal aan hem geven, zowel je geest als je vermogen. Je moest één worden met hem. Dat deed ik niet, dat wilde ik niet (pag. 41). Daarmee wordt Mohammad getekend als een leider die totale overgave eist van zijn volgelingen.
Mohammad voelt het verlangen om zijn volk te emanciperen; De wereld is in beweging, maar wij staan stil. In de buurlanden praten mensen eervol over hun vrouwen, terwijl wij ons voor hen schamen en onze pasgeboren dochters doden. In beschaafde landen worden kinderen met liefde behandeld, maar wij stoppen ze als honden in kooien en verkopen ze op de markt. Alle buurlanden hebben een profeet gehad en een Boek, maar wij hebben geen van beide (pag. 59).
God.
In het verlengde van deze emancipatie ligt het geloof in één God. Al onze buurlanden geloven in één God. Ik geloof ook dat er één Schepper is. Kijk ik naar de zee, dan zie ik Hem. Kijk ik naar de bergen, zie ik Hem. Kijk ik naar de weilanden, zie ik Hem. Waar ik ook kijk, zie ik Hem, die Ene. Maar ik begrijp niet waarom anderen Hem niet zien. Waarom denken de mensen niet na? Waarom vragen ze zich niet af wie de hemelen, de zeeën, de bergen, de bijen en de vrouwen gemaakt heeft? Wie doet het water uit de lucht vallen? Er moet toch iemand zijn. Eén God, de God die Mozes gestuurd heeft, de God die Jezus gestuurd heeft, de God die Ibrahim gestuurd heeft. Er is één Schepper. Hij is Eén en er is niets dan die Ene: La ilaha ella Allah (pag. 59-60). Uit deze passage spreekt zowel Mohammads passie voor de Ene God, als het verlangen om in dit geloof zijn volk te laten delen.
Bij moderne westerse mensen kan de God van de Islam weerstanden oproepen. In De Boodschapper worden die tegenover Zeeëd verwoord door de boekbinder Elmaki. Ik heb een fundamenteel probleem met de Allah van Mohammad in de Koran. Hij stoort me. Hij heeft het voortdurend over zichzelf. Het is een egoïstische Allah, een zelfgenoegzame Schepper. Hij wil steeds geprezen worden. ... Hij vraagt zo veel aandacht, het lijkt alsof Hij een eeuwig tekort aan aandacht heeft. Altijd Ik, Ik en nogmaals Ik. ... O, o, o, ik heb een hekel aan Zijn dreigementen. Vooral aan Zijn hel. Hij laat de mensen verbranden (pag. 145). Overigens: de God van de Bijbel maakt het moderne westerse mensen niet makkelijker. Hij gebiedt ons Hem lief te hebben met heel ons bestaan (Deuteronomium 6: 5 en Mattheus 22:37). En de zondaars wacht tenslotte de poel van vuur en zwavel (Openbaring 21: 8).
Ontwikkeling.
In het geloof van Mohammad voltrekt zich een ontwikkeling. Na Gods eerste openbaring aan Mohammad blijft het lange tijd stil. Gods zwijgen wordt voor Mohammad een aanvechting. Mohammad begon te twijfelen. Had Allah hem wel echt benaderd? ... Er verstreken dagen, weken en maanden zonder teken van boven. Mohammad bezweek onder de druk van zijn twijfels. Hij verliet de stad en klom weer de bergen in. Voor de grot wachtte hij op een nieuw teken. Maar er kwam geen teken (pag. 81-82). Het is de aanvechting die we kennen uit de Bijbelse Psalmen: Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik kom niet tot stilte (Psalm 22:3). - De latere Mohammad ontvangt op het gewenste moment de benodigde openbaringen. Bijvoorbeeld om zijn familie tot een keuze voor of tegen hem te dwingen (pag. 100); of een speciale regeling voor hem, dat moslimvrouwen zich aan hem mochten geven als ze dat zelf wilden (pag. 222 - soera 33:50-51). Deze openbaring ontlokt Mohammads lievelingsvrouw Ajeshe de boosaardige opmerking: Wat goed van jouw Allah, dat hij je helpt met je lichamelijke verlangens (pag. 222). ABDOLAH trekt de religieuze integriteit van Mohammad niet in twijfel. Maar er blijft een markant verschil tussen de souvereine God van de beginnende Mohammad en de bruikbare God van de latere Mohammad.
In Mohammads karakter en optreden ziet Zeeëd een analoge ontwikkeling. Mohammad was niet langer die oude Mohammad met het zachtaardige hart. Hij was uitgegroeid tot een sluwe leider (pag. 189). Zeeëd markeert het moment dat Mohammad in zijn strijd tegen de Mekkaanse elite overgaat van woorden naar geweld. "Vannacht is me een nieuwe opdracht geopenbaard. Allah heeft me toestemming gegeven om hard terug te slaan". Mohammad bewapent daarop zijn volgelingen met geslepen stokken. De onschuldige aanhang van Mohammad werd een gewapende militie (pag. 156). Zeeëd zet de Mohammad van Mekka en de Mohammad van Medina tegenover elkaar. In Mekka werd hij beledigd, in elkaar geslagen en wilde men hem doden. In Mekka was zijn proza zacht en neigden zijn teksten naar poëzie. ... Maar in Medina werd hij de leider van de stad. ... In Medina werd zijn proza gewelddadig. ... In Medina ... werd hij een sluwe politicus. Hij onderhandelde, gebruikte politieke leugens en bedacht gemene trucjes (pag. 198). Vanuit Medina overvalt hij een rijk beladen Mekkaanse karavaan. "Maar Mohammad, we zijn nog in de heilige maand Ramadan. En oorlog is verboden in Ramadan. Waarom doen we dit?" vroeg een van de volgelingen. "Ik beslis niet", zei Mohammad. "Ik weet niet waarom. Allah beslist. Hij is alwetend. En het is geen gewone oorlog, maar een heilige oorlog. Een oorlog voor Allah. ... Zo heb ik het doorgekregen" (pag. 204). Zo is een verstrekkend begrip geboren: heilige oorlog. Als Mohammad tenslotte de aanval op Mekka opent: Het was een boodschap die hij vannacht van Allah gekregen had. Hij riep: "Allah vecht met ons mee" (pag. 240, waar sprake is van een duivels plan).
Vrouwen.
Vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld in de beweging van Mohammad. Als hij in Mekka de rijken niet meekrijgt, richt hij zich tot de onderdrukte vrouwen en de tot op het bot vernederde slaven en slavinnen. Zij waren de motor achter de opdracht die Mohammad had gekregen (pag. 113). Mohammad had vooral veel stille volgelingen onder de vrouwen. ... In de hele Arabische geschiedenis had niemand het ooit over de vrouwen gehad. Ze waren niets, en de mannen schaamden zich voor hun dochters. Mohammad verkondigde: "Stop! Stop met het vernederen van de vrouwen! Het paradijs ligt aan de voeten van de moeders!". En de vrouwen hadden hem gehoord (pag. 135). Ook keert Mohammad zich fel tegen het heidense gebruik om pasgeboren dochtertjes te doden (te offeren aan Ozzat, pag 89; pag. 22; vgl. ook soera 43:17; 16:58-59).
Over Mohammad en vrouwen zouden sprookjes van 1001 nacht te schrijven zijn. Aan de veel oudere Ghadidje ontleent Mohammad aanzien, geld en Bijbelkennis (pag. 39-47). Ook staat ze hem bij als Gods openbaring hem in een krisis brengt (pag. 69-71). Na de dood van Ghadidje (pag 176-178) en de machtsovername in Medina breekt een nieuwe periode aan. De poorten van het aardse paradijs werden een voor een voor Mohammad geopend. Als vrouw had hij de negenjarige dochter van Aboebakar niet nodig, want de jonge, tedere vrouwen van Medina boden zich vrijwillig aan: "Boodschapper, neem me! Zegen me!" En Mohammad zegende hen. Hij was altijd trouw gebleven aan Ghadidje, maar nu had hij volop oog voor de jonge vrouwen (pag. 195). Zeeëds vrouw Soede werd de zevende vrouw van Mohammad (zie boven; pag. 197). Een politiek huwelijk sluit Mohammad met Habibé, de jonge dochter van de Mekkaanse leider Aboesofjan (pag. 230-232). De koning van het buurland Habashe stuurt twee buitengewoon mooie slavinnen naar Mohammad. Deze twee beeldschone vrouwen heetten Marihe en Sirin. Mohammad sliep met beiden in dezelfde nacht (pag. 250). De zoëven genoemde dochter van Aboebakar (later de eerste kalief: opvolger van Mohammad) is Ajeshe, meer dan 40 jaar jonger dan Mohammad (pag. 191) en de lievelingsvrouw van zijn ouderdom (pag. 220-222). Een andere lievelingsvrouw van Mohammad was Hafse, de vierentwintigjarige dochter van Omar (de twee kalief - pag 222). Evenals in de aartsvader-verhalen leidt polygamie tot jaloezie (pag. 222; 233-235). Daarom begint Ajashe een buitenechtelijke relatie met de jonge knappe krijgsheer Safan (pag. 234-235). Dat leidt natuurlijk tot geroddel. Om dat de kop in te drukken, ontvangt Mohammad een openbaring waarin beschuldiging van overspel zonder overtuigend bewijs strafbaar wordt gesteld en waarin vrouwen worden verplicht om in het openbaar een hoofddoek te dragen (pag. 236-239 - soera 24:11-33). Een relatie-krisis met vérgaande gevolgen dus! - In De Koran vat ABDOLAH samen: Mohammad is te ver gegaan met vrouwen; hij wil steeds een nieuwe hebben (pag. 279); en geeft hij een overzicht van het huwelijksleven van Mohammad met zijn vijftien vrouwen en twee slavinnen (pag. 288; 297; 308).
Vrouwen vormen ook een markant verschil tussen Mohammad en Jezus. De boekbinder Adnan Elmaki vertelt aan Zeeëd: Mohammad houdt van vrouwen, vooral van jonge vrouwen, maar Jezus toont zelden lust naar vrouwen. Het valt diep te betwijfelen of hij ooit een vrouw gekust heeft, maar Mohammad heeft vele vrouwen met huid en haar verslonden. Mohammad is een proever, een genieter, maar Jezus lijdt pijn (pag 146).
Bij een zelfmoordaanslag door een moslim pleegt men te verwijzen naar de schone maagden die de strijders voor Allah wachten in het paradijs. Die passages staan inderdaad in de Koran. Zijn vertel-vorm maakt het ABDOLAH mogelijk de voor de hand liggende kritiek al te laten klinken tijdens Mohammads leven. Zijn vijandige Mekkaanse medeburgers reageren met: Hij wil ons mee naar het paradijs nemen, naar de lekkere wijven! (pag. 90). In het paradijs krijg je hoertjes in groene jurkjes als je met Mohammad meegaat (pag. 120). En als Mohammad bij een aanslag gewond raakt: Mohammad is weg. Hij zit nu bij zijn maagden in het paradijs! (pag 121). - Humoristisch is Mohammads gesprek met zijn oude tante Sofaje. "Bejaarde vrouwen worden niet toegelaten tot het paradijs" - de oude Sofaje reageert teleurgesteld - "Want", zei Mohammad, "bejaarde vrouwen worden eerst weer jong en mooi gemaakt. Daarna worden ze pas op handen van knappe jongemannen naar het paradijs gebracht" (pag. 163 - deze laatste opmerking doet denken aan wat VAN LOMMEL (Eindeloos Bewustzijn pag. 57) vermeldt over bijna dood-ervaringen: mensen zien hun geliefden terug als gezonde mensen van circa 35 jaar oud).
Bijbel.
Veel
verhalen over Mohammad herinneren aan bijbelse verhalen. Als de
profeet Elisa door Arameeërs wordt belaagd, omringen
beschermende engelen hem (2Koningen 6:17). Zo vertelt Ali aan
Zeeëd
over de strijd tussen het leger van Mekka en het leger van Mohammad:
Het
was een verloren situatie. Opeens riep hij zijn volgelingen achterna:
"Niet vluchten. Allah stuurt hulp. Kijk naar de lucht, er dalen
honderden engelen neer om ons te steunen" (pag.
111).
Talloze passages uit de Koran herinneren aan de Bijbel.
In mijn bespreking van De
Koran hieronder
noem ik enkele voorbeelden. Wij trekken uit die overeenkomsten de
conclusie dat Mohammad de Bijbel moet hebben gekend. ABDOLAH vertelt
over de jonge Mohammad: Hij
sliep in karavaanserais en ontmoette handelaren uit het Perzische
Rijk, uit Egypte, uit Ethiopië en uit het Byzantijnse Rijk. Zo
maakte hij kennis met Zarathoestra van de Perzen, Jezus van de
christenen, Mozes van de joden en de farao's van Egypte (pag.
35). En later leest zijn
vrouw Ghadidje hem voor uit de Bijbel: Uit
de Bijbel voorlezen was traditie in het huis geworden. Elke avond na
het eten ontrolde de bediende een tapijt op de veranda, zetten een
tafeltje neer, plaatste de lantaarn erop en legde de Bijbel ernaast.
Ghadidje las voor en Mohammad luisterde met gesloten ogen, leunend op
een groot kussen (pag.
46). Orthodoxe moslims geven een andere verklaring van de
overeenkomsten tussen Koran en Bijbel. De Koran is rechtstreeks
neergezonden uit de hemel: wat
ik vertel is niet van mij, maar van Allah. En alles wat ik vertel
staat in het Boek van den Beginne
(pag.
94). Ook de
Bijbel gaat terug op dat Hemelse Boek, maar is vervolgens door Joden
en christenen verdraaid.
Joden.
Een zwarte bladzijde in Mohammads leven vormt zijn houding tegenover de Joden. In Mekka waren de Joden de hardnekkigste vijanden van Mohammad (pag. 181). In Medina sluit hij eerst een overeenkomst met de Joden. Maar Mohammad, die een hekel aan de joden had gekregen door hun samenzwering met het leger van Mekka, begreep dat hij, zolang de Joden in de stad [= Medina] waren, de oorlogen niet zou kunnen winnen. Hij wachtte op een gelegenheid om de jodenkwestie definitief op te lossen (pag. 214 - een toespeling op de "Endlösung der Judenfrage?"). Nu was het moment aangebroken om de belofte aan de joden te breken. Er vindt een indicent plaats tussen Joden en Arabieren. Allah reageerde ter plekke en openbaarde Mohammad het bevel dat hij nodig had: "Mohammad! Verscheur je overeenkomst met de joden. Je hoeft je woord niet na te komen! Het zijn verraders. De jood is een verrader" (pag. 215-216 - soera 8: 58). De Joden verschansen zich in hun wijk. Mohammad deed iets wat hij niet had moeten doen. Hij stak al hun dadelbomen in brand en vernielde zo hun dadelakkers. Dit deed de joden pijn en het brak hun verzet (pag. 215). Zeeëd laat in zijn terugblik ook een oude rabbijn aan het woord: geen profeet heeft zoveel geweld gebruikt als deze Mohammad. Na de farao's heeft geen enkele figuur uit de historie de joden zo veel pijn gedaan als Mohammad (217-219).
Opvolgers.
De opvolgers van Mohammad waren de vier kaliefen: Aboebakar, Omar, Osman en Ali. Zeeëd typeert de laatste drie als volgt: Ali was anders dan Omar en Osman. Zij waren politieke leiders, met alle listigheden en gemene praktijken die daarbij horen. Ze leefden als koningen toen ze leiding gaven aan het nieuwe Islamitische Rijk. Maar Ali leefde altijd in eenvoud. Hij bleef net als vroeger in zijn eigen huis wonen. Hij was eerlijk en zuiver en kon eigenlijk geen leider zijn. Hij was eerder dichter en filosoof (pag. 105). Bij het positieve beeld van Ali denk ik aan de Iraanse achtergrond van ABDOLAH. In het sji'itische Iran geldt Ali als de eerste imam (geestelijke leider). Ali trouwde met Mohammads dochter Fatimé; ze kregen twee zoons: Hassan en Hossein (pag. 254-256). Later wordt Ali vermoord (pag. 111).
Koran.
De uitleg van heilige schriften leidt soms tot conclusies die de schrijvers zelf zeer zouden verbazen. De exegese van het bijbelboek Openbaring levert daar voorbeelden van. Zeeëd ontmoet de Koran-kenner Mósab, die de Koran-teksten uitlegt op een manier waar zelfs Mohammad van opkeek (pag. 179). Een tekst kan meer betekenen dan de schrijver zelf heeft bedoeld.
Het werk van ABDOLAH is vooral een lofzang op de Koran. Niet op de profeet, maar op het boek. Ondanks alle eigenaardigheden toch het hoogtepunt van taal: een nieuwe Arabische taal (pag. 95). Mohammad kon machtige zinnen bedenken en je kreeg kippevel van zijn woorden. Maar zijn denkwijze was chaotisch. Hij kon geen structuur aan zijn vertellingen geven. ... Mohammad kon niet chronologisch denken. Zijn gedachten sprongen van het ene onderwerp naar het andere. Onder deze chaos ligt een diepe eenheid. Precies als een tros dadels die zich vertakt, maar toch compleet blijft en een eenheid vormt (pag. 143). Als Mohammad gevraagd wordt om een wonder om zich als profeet te legitimeren, roept hij uit: Hier. Mijn vertellingen. De Koran is een wonder! (pag. 93). In het Nederlands spreken we van de verzen van de Koran - in het Arabisch heten ze ayat = wonderen. Van de dichter Aasha hoort Zeeëd de volgende typering: De Koran is het wonder van onze tijd. Als ik een van zijn soera's in mijn handen heb, doet die ene me denken aan een wilde zwaan die ik met beide armen tegen mijn borst gedrukt moet houden (pag. 94). En over Mohammad: hij had zich zo gefixeerd op zijn Allah dat hij één was geworden met zijn Allah. Hij was Allah. En zo maakte hij goddelijke teksten (pag. 96).
DE KORAN
In dit boek geeft ABDOLAH een vertaling van de Koran, rechtstreeks uit de oorspronkelijke Arabische Koran van mijn vader. ... Steeds als ik een zin had vertaald, bekeek ik direct vier Perzische vertalingen en vervolgens vijf Nederlandse vertalingen (pag. 8). Verder raadpleegde hij de vijfdelige middeleeuwse uitleg van de grote korankenner Tabari en de oeroude gelovige mannen en vrouwen van de familie (pag. 8). Zelf ken ik geen Arabisch, maar dit procedé en het resultaat zien er betrouwbaar uit. Toch verschilt de vertaling van ABDOLAH van eerdere vertalingen als KRAMERS en LEEMHUIS in de volgende opzichten (pag. 8-9):
ABDOLAH heeft veel herhalingen geschrapt. Ik heb het aantal verzen niet geturfd, maar zijn boek is aanmerkelijk dunner dan de genoemde vertalingen.
ABDOLAH heeft de soera's teruggezet in hun historische volgorde. Helaas heeft hij de gangbare nummers er niet bij gezet en de namen van de soera's soms anders vertaald. Wil je een passage van ABDOLAH vergelijken met andere vertalingen, dan zoek je je een ongeluk (maar zie hieronder).
ABDOLAH heeft bij de meeste soera's een inleiding geschreven; bijvoorbeeld een legende bij de betreffende soera of de situatie waarin Mohammed deze soera ontving.
ABDOLAH heeft het Arabisch-Nederlandse karakter van zijn vertaling onderstreept door op de omslag een mooie roodbruine Hollandse tulp te zetten en boven elke soera een Hollands symbooltje: de koe, de tulp, de windmolen, de regen en de klomp. We zullen dat maar beschouwen als een dichterlijke vrijheid.
Ter vereeuwiging van mijn proza, heb ik een soera aan de Koran toegevoegd, soera 115. Deze soera heet De boodschapper en bestaat enkel uit de aanhef van elke soera: In de naam van Allah ... plus (analoog aan de hierboven onder 3. genoemde inleidingen) het verhaal van de dood van Mohammad: ... "De boodschapper is weg" (pag. 370).
Om u het hierboven onder punt 2 genoemde gezoek te besparen, nu eerst een lijst van de soera's volgens ABDOLAH, met daarnaast de verwijzing naar de gangbare volgorde (met de namen volgens KRAMERS).
ABDOLAH |
KRAMERS |
||||
001 |
De gesloten druppel |
096 |
De bloedklomp |
Vervolgens een aantal opmerkingen bij deze vertaling van de Koran. Opmerkingen van heel verschillende aard. Sommige bij de vertaling of de inleidingen van ABDOLAH. Andere bij de inhoud van de teksten, waarbij deze nieuwe vertaling mij opnieuw heeft bepaald; vaak tegen de achtergrond van de Bijbelteksten waaraan ze mij - als christen - herinneren. Ik pretendeer beslist géén samenvatting van de Koran te geven. Het gaat om losse kanttekeningen. Ik orden ze min of meer thematisch.
De vertaling.
Omdat ik geen Arabisch ken, kan ik deze vertaling niet goed beoordelen. Maar ze komt geloofwaardig over en leest prettig. Enkele opmerkingen.
ABDOLAH
maakt
verwijzingen expliciet. Een voorbeeld: het begin van soera 90.
KRAMERS vertaalt: Zo
waarlijk zweer ik
bij dit oord,
Dit oord, waarin gij moogt wonen,
en bij een
ouder en wat hij verwekt, ...KRAMERS
tekent in een voetnoot aan dat met dit oord
is bedoeld: Mekka
en omgeving.
ABDOLAH
vertaalt (pag. 59): Ik
zweer bij deze
stad,
Mekka, waarin jij woont.
Bij vader Ibrahim en bij wie hij
verwekt heeft, Ismaiel. De
verwijzing
naar Mekka wordt expliciet. In de laatste regel gaat het volgens
ABDOLAH over Abraham en Ismaël. Het is voor hem aanleiding om
ter inleiding op deze soera de legende van de Kaabé te
vertellen: In opdracht van God gaan Abraham en Ismaël de berg
op
(doet denken aan het bijbelse verhaal over Abraham die met
Izaäk
de berg opgaat, Genesis 22). Ze gaan op zoek
naar de plek waar God ooit een waterbron deed ontspringen voor
Hadjar, de moeder van Ismaiel (zie
in de
bijbel: Genesis 21:19). Ze bouwen er een kubus-vormig heiligdom.
Ismaël vindt een
grote, bijzondere,
zwarte steen, die
ze in de oostmuur van het
heiligdom bouwen (pag. 58-59).
ABDOLAH bekort vaak drastisch. Neem bijvoorbeeld soera 27. Deze heeft 93 verzen; daarvan neemt ABDOLAH de verzen 1-44 op; de verzen 45-93 laat hij weg: meer dan de helft (pag. 116-120).
Verhalen uit het Oude Testament.
Het Oude Testament biedt een schat aan verhalen. Veel daarvan komen terug in de Koran: soms vaak bijna letterlijk - soms met opvallende bijzonderheden. Enkele voorbeelden.
Uit verspreide bijbelteksten en buitenbijbelse geschriften putte VONDEL de stof voor zijn treurspel Lucifer, over de opstand van satan tegen God uit jaloersheid op de mens. In Genesis 3 lezen we hoe vervolgens de slang (geïdentificeerd met satan = Lucifer) de mens tot zonde verleidt. Ook in de Koran komt de legende van de val van satan terug (o.a. soera 7:10-33; pag. 68-69).
In Genesis 6-8 lezen we hoe Noach op Gods bevel de ark bouwde en daarin, samen met zijn vrouw en hun drie zonen met hun vrouwen, werden gered, terwijl de rest van de mensen omkwam door de zondvloed. Pas in het Nieuwe Testament vertelt de Bijbel, dat Noach niet enkel getimmerd heeft, maar ook gepreekt (in 2Petrus 2:5 heet hij de prediker der gerechtigheid). Mohammad neemt dat motief dankbaar over, daarmee Noach makend tot één van zijn voorgangers. Wij zonden Noeh tot zijn volk en Wij zeiden tot hem: "Waarschuw hen voordat ze getroffen worden door de grote straf". Noeh zei: "O, mijn volk. Ik ben een oprechte boodschapper. Vrees God, aanbid Hem en volg mij. Hij zal jullie zonden vergeven". (pag. 223/4 - soera 71: 1- 4). Wanneer Noachs volksgenoten niet luisteren, komt evenals in het Bijbelverhaal de zondvloed. Wat we niet wisten uit de Bijbel: De vrouw van de profeet Noeh was een ongelovige, evenals de vrouw van Loet. Ze waren de vrouwen van twee van Onze beste mensen. Maar ze hebben beiden hun mannen bedrogen (pag. 310 - soera 66:10). Ook wisten we niet dat Noach nog een vierde zoon had. Noeh riep nog tegen zijn zoon: "O, mijn zoon, kom, ga met ons mee. Blijf niet bij de ongelovigen!" Hij antwoordde: "Ik zal snel mij toevlucht zoeken bij een berg die me zal beschermen tegen het water". Noeh zei: "Heden houdt niets stand tegen Gods bevel". Een hoge golf kwam tussen hen beiden en zijn zoon verdronk, net als alle anderen (pag. 142 - soera 11:42-43). Het ongeloof en het verlies ook in zijn eigen gezin - Noach wordt er menselijker door.
Nimrod is een figuur uit de grijze oudheid van de bijbelse geschiedenis: de eerste machthebber op de aarde en een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN (Genesis 10: 8- 9). In de Koran wordt Nimrod niet genoemd, maar misschien wel bedoeld in soera 2:258. Dat belet ABDOLAH niet over Nimrod een fraai verhaal te vertellen. Namroed besloot de strijd aan te gaan met de God van de hemel. ... Namroed besloot God diep in de hemel te gaan zoeken. ... Daartoe liet hij een soort vliegtuig bouwen. Er werden vier krachtige adelaars met lange, stevige touwen aan de vier hoeken van een speciale koninklijke rieten stoel vastgebonden. Namroed pakte zijn zwaard en nam plaats in de stoel. Men hing vier stukken rauw vlees op korte afstand boven de koppen van de adelaars. De adelaars sloegen hun vleugels uit en probeerden het stukje vlees te bemachtigen. Zo trokken ze de koets diep de hemel in. Maar de God van de hemel was nergens te vinden (pag. 225). Gagarin avant la lettre.
De bijbelse geschiedenis op de lagere school gaf mij de indruk dat er vanaf Adam via Noach tot Abra(ha)m een "heilige linie" van gelovige mensen is geweest. Een enkele tekst in de Bijbel suggereert echter dat de voorouders van Israël afgodendienaars waren (Jozua 24:14). In Joodse verhalen is dit gegeven uitgewerkt: Abram slaat de afgodsbeelden van zijn vader kapot. Daarop is weer het begin van de kinderbijbel Woord voor Woord gebaseerd. Ook in de Koran komt dit verhaal terug. Hij sloeg al hun afgoden kapot, behalve de grootste. Ze zeiden: "Wie heeft dit met onze goden gedaan? Ibrahim, was jij het?" Hij zei spottend: "Nee, ik heb het niet gedaan. Die grootste god heeft het gedaan" (pag. 231 - soera 21:51-68). Ibrahim zei tot zijn vader: "Vader! Waarom bid u tot iets wat niet kan horen, niet kan zien en niets voor u heeft?" ... De vader van Ibrahim zei: "Jij, Ibrahim! Zweer je onze goden af? Als je daar niet mee stopt, zal ik je stenigen"... Ibrahim zei: "Salam zij met u. Ik zal mijn God vragen om u te vergeven. Hij is lief voor mij. En ik zal afstand nemen van u en van wat jullie aanbidden buiten God om" (pag. 97 - soera 19:41-50). Zo kan Mohammad een voorbeeld nemen aan Abraham: een profeet die breekt met de afgodendienst van zijn volksgenoten en hen oproept tot bekering (pag. 113 enz.).
Sodom (Genesis 19) geldt spreekwoordelijk als poel van zonde; het wordt dan ook door God weggevaagd. Enkel Lot wordt gered, samen met zijn twee dochters - zijn vrouw kijkt om en wordt een zoutpilaar (Genesis 19). Wat was precies de zonde van Sodom? Eeuwenlang staat sodomie voor homosexualiteit. In de bijbel ligt dat niet zo duidelijk. Dat de burgers van Sodom zich willen vergrijpen aan de gasten van Lot, doet eerder denken aan schending van de gastvrijheid en aan (groeps)verkrachting. Volgens Ezechiel 16:49 lag de zonde van Sodom op het sociale vlak: Zie, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefde zij met haar dochters, zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. Maar in de Koran ligt het duidelijk: Jullie doen iets wat nog niemand voor jullie heeft gedaan. Jullie slapen lustig met mannen in plaats van vrouwen. Jullie zijn een schandelijk volk (pag. 72- soera 7:81; vgl. ook pag. 115 - soera 26:165-166; pag. 260 - soera 29:28-29).
De wederwaardigheden van Jozef in Potifars huis (Genesis 39) spreken tot de verbeelding. Zoleega, de vrouw van het huis waar Joesef woonde, vroeg hem om zijn liefde. Ze deed de deuren op slot en zei: "Kom!". Joesef antwoordde: "Zoek je toevlucht tot God. Je man is mijn heer en hij heeft me een goed onderdak gegeven". Maar zij wilde hem hebben, en hij had haar ook gewild, als hij Gods teken niet had gezien. ... Toen ze iemand aan het slot hoorden morrelen, spoedden ze zich naar de deur. Zoleega scheurde Joesefs hemd van achteren open toen ze zag dat het haar echtgenoot was die voor de deur stond. ... Toen haar man zag dat het hemd van achteren gescheurd was, zei hij: "Het is een vrouwenlist. En de listen van vrouwen zijn verbazingwekkend" (pag. 149-150 - soera 12:23-28). In vergelijking met het Bijbelverhaal weet ABDOLAH ons de naam van Potifars vrouw te vermelden. En blijkbaar was de aantrekkingskracht wederzijds. Ook het detail van het van achteren open gescheurde hemd is nieuw. En wat we in het Bijbelverhaal enkel kunnen vermoeden: Potifar begrijpt hoe de vork in de steel zit; en trekt een wijze les uit het geval.
Uit de bijbelse geschiedenis kennen we de eerste koningen van Israël: Saul, David en Salomo. In de inleiding van tot soera 34 lezen we enkele verrassende bijzonderheden. Taloet was een rechtvaardige koning. Toen zijn dood naderde, wees hij zijn moedige en wijze schoonzoon Dawoed aan als zijn opvolger. ... Dawoed had rood haar en groene ogen die soms blauw schitterden, bovendien bezat hij een mooie stem. God had niemand eerder zo'n prachtige stem gegeven. Als hij zong, hielden de mensen, de vogels en de dieren hun adem in om naar hem te luisteren. Dawoed was de eerste mens die een harnas droeg. ... God schonk hem een zoon, die de naam Soleiman kreeg. ... Toen Soleiman stierf, wist niemand dat, want hij bleef gewoon op zijn benen staan. Een houtworm merkte het als eerste op (pag. 178-179). Van de opvolging Saul > David krijgen we in de Bijbel een andere indruk. Davids mooie haar en ogen, en Davids kwaliteiten als zanger kennen we uit de Bijbel. Hier is hij Orpheus gelijk. Volgens de Bijbel wilde David juist geen harnas dragen in zijn gevecht tegen Goliath.
Een bekend bijbelverhaal is de geschiedenis van David en Bathseba (2Samuel 11). Koning David ziet vanaf zijn dakterras een knappe buurvrouw baden: Bathseba, echtgenote van zijn trouwe officier Uria. Van het een komt het ander en Bathseba wordt zwanger. David zorgt dat Uria sneuvelt en trouwt met Bathseba. Uit hun huwelijk wordt later Salomo geboren. In soera 38:30 zegt Allah kortweg: Wij gaven Soleiman aan Dawoed. Een bijzonder en gehoorzaam mens (pag. 65). ABDOLAH vertelt er de legende bij: Op een dag landde een mooie vogel in het venster van het huis van de profeet Dawoed. Hij liep zachtjes naar het venster om het vogeltje te pakken, maar het beestje spreidde zijn vleugels. Plots viel de blik van Dawoed op een naakte, schone vrouw in het meer. "Wie is die vrouw?", vroeg Dawoed, onder de indruk. Ze was de vrouw van zijn vijand Oria en ze was altijd onbereikbaar geweest voor Dawoed. Toen Oria omkwam in de oorlog, trouwde Dawoed met diens vrouw en ze kregen een kind: Soleiman. Later werd Soleiman een profeet en hij sprak in de taal der dieren (pag. 63). David en Salomo zijn profeten geworden, zoals Mohammad zelf. De bijzondere vogel lijkt letterlijk een aanwijzing van boven. Uria is niet de toegewijde officier van David, maar zijn vijand - wat acceptabel maakt dat David zijn vrouw overneemt. - Een herinnering aan de gelijkenis van Natan (2Samuel 12: 1-7) vinden we in deze zelfde soera: 38:21-25.
In 1Koningen 10:1-13 lezen we over het bezoek van de koningin van Scheba aan koning Salomo. Daarvan laat zich een Oosters sprookje maken. In soera 27:22-44 vertelt de Koran de geschiedenis. De grootheid van Salomo blijkt daar onder meer uit de bijzondere vloer van zijn paleis. Men verzocht haar het paleis te betreden. Toen de koningin de vloer zag, dacht ze dat het een plas water was en ze ontblootte haar benen. Soleiman zei: "Het is geen water, de vloer is gemaakt van glas en spiegels". Vol bewondering zei de koningin: " Wij zijn van tevoren over uw macht op de hoogte gebracht. We leggen ons lot in uw handen" (pag. 120). ABDOLAH vertelt er ter inleiding een opmerkelijk verhaal bij. De djinns (geesten) zijn bang dat Salomo verliefd zal worden op de koningin. Ze waarschuwen hem: Haar benen lijken op die van een ezel. Daarop laat Salomo zijn vloeren met spiegels bedekken. De koningin denkt dat de vloer onder water staat, doet haar schoenen uit en ontblootte haar benen. Toen zag Salomo dat de djinns gelijk hadden. In opdracht van Salomo maken de djinns daarop een ontharingscrème en bieden die aan de koning aan. Ze nam de zalf aan en onthaarde haar benen. Toen Soleiman haar daarna zag, kon hij geen weerstand meer aan de koningin bieden (pag. 117-118).
Uit de Bijbel kennen we Job. Hij verliest al zijn bezit en tenslotte ook zijn tien kinderen, maar blijft geduldig. Zijn vrouw trekt het niet meer en roept uit: Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf (Job 2:9 - dat ouders verschillend reageren op het verlies van een kind en daardoor van elkaar vervreemden, is heel herkenbaar). In de bijbel horen we niets meer van de vrouw van Job, al zal zij wel de moeder zijn van zijn nieuwe tiental kinderen (Job 42:13). De Koran vult deze leemte aan (soera 38:44): Wij gaven hem (Ajoeb = Job) zijn familie en zijn mensen terug. En wij zeiden: "Ajoeb! Breek je belofte niet. Neem een paar jonge takken en sla je vrouw een keer". Ajoeb was een bijzonder mens. Hij was geduldig (pag. 66). Gezien het verband is de genoemde belofte mogelijk de trouw-belofte. De huwelijkskrisis is voor Job geen reden om te scheiden, maar wel om zijn vrouw een pak slaag te geven.
In verschillende soera's van de Koran komt de bijbelse profeet Jona voor: soera 4, 6, 10 (naar hem genoemd - pag. 131-138); 21, 37, 68. Verschillende ingrediënten van de bijbelse geschiedenis komen in deze soera's terug, maar met markante verschillen. Anders dan in de Bijbel preekte Jona volgens de Koran (inleiding op pag. 131) tot zijn eigen volk. Na veertig jaar vergeefse prediking gaf Jona de moed op en verliet zijn volk. Zijn schip werd tegengehouden door een grote vis (niet door een storm, zoals in de Bijbel). Daarop sprong Jona in zee, de vis slokte hem op, en Johan zat veertig dagen in de buik van de vis (volgens het Bijbel-verhaal: drie dagen). Daarop werd Jona geroepen om terug te keren tot zijn volk, en zij bekeerden zich (soera 10:98 - pag. 137). Mohammad heeft van het Bijbel-verhaal zijn eigen verhaal gemaakt.
Jezus.
Jezus
is voor Mohammad de grootste profeet vóór
hemzelf, en
naar Jezus' moeder Maria is een soera genoemd. Voor christenen is het
fascinerend hoe de Koran vertelt over Jezus. Enkele opmerkingen.
In het Oude Testament lezen we over het
echtpaar Amram
en Jochebed met hun drie kinderen Aäron, Mirjam en Mozes
(Numeri
26:59). Vele eeuwen later, in het Nieuwe Testament, ontmoeten we
Maria, de moeder van Jezus; zij is familie van het echtpaar Zacharias
en Elisabeth, de ouders van Johannes (de Doper). Mohammad heeft
Mirjam en Maria geïdentificeerd (begrijpelijk, want het is
dezelfde naam). Naar Amram is soera 3 genoemd; ABDOLAH vertaalt de
naam van deze soera met Het
volk Emran (pag.
275), maar de vertaling van KRAMERS lijkt mij logischer: het
geslacht van Imran. De
vrouw <van>
Emran baart Mirjam / Maria (pag. 276 - soera 3:35-36). Maria heet dan
ook elders de dochter van Emran (soera 66:12) en de zus van
Aäron
(soera 19:28). Zacharias neemt de zorg voor Maria op zich (pag.
276-277 - soera 3:37). Tijdens
zijn gebed
hoorde Zakkaria van engelen dat hij een zoon zou krijgen die Jahja
zou heten. Zakkaria zei: "God, hoe kan ik een zoon hebben als ik
al oud ben en mijn vrouw geen kinderen meer kan baren?". God
zei: "God kan alles". Zakkaria zei: "Geef me dan een
teken". God zei: "Je teken is dat je drie dagen met niemand
kunt praten, behalve met gebaren" (pag.
277 - soera 3:39-41). De overeenkomst met Lucas 1 is frappant -
behalve dat volgens Lucas Zacharias maar liefst negen maanden zijn
mond moest houden. - Na hun bezoek aan Zacharias gaan de engelen op
bezoek bij Maria. "O,
Maria, God heeft je
uitverkoren. Hij heeft nieuws voor je in Zijn naam. Je baart een
kind, zijn naam zal zijn Isa, de zoon van Maria ...". Maria zei:
"God, hoe kan ik een kind krijgen als geen man me nog heeft
aangeraakt?". Ze zeiden: "God kan alles wat Hij wil. Hij
beslist, dan zegt hij 'Wees!' en het wordt en het is". ... Jezus
is voor Allah dezelfde als Adam. God schiep Adam uit aarde en zei:
"Wees!" en hij werd. En hij was (pag.
277-278 - soera 3:42-59). De analogie tussen Adam en Christus, ook
bekend uit de brieven van Paulus, past Mohammad toe op Jezus'
maagdelijke geboorte. - En passant kondigen de engelen aan Maria nog
drie wonderen aan die haar Kind zal doen:
1) Hij
zal al in zijn wieg praten met de mensen.
2)
Hij zal vogels uit klei maken, die vervolgens wegvliegen.
3) Hij
zal doden levend maken.
Van deze wonderen is enkel het derde ons
bekend uit de Bijbel.
Ook
in de soera over Maria (soera 19 - pag. 94-99) horen we de
geschiedenis van Maria-boodschap, nu met Gabriel als boodschapper.
NB: in de vertaling van soera 19: 7 (pag. 95) noemt ABDOLAH als zoon
van Zacharias: Jezus, maar dat is waarschijnlijk een vergissing:
volgens KRAMERS noemt soera 19: 7 als zoon van Zacharias,
overeenkomstig Lucas 1, Johannes de Doper. Het verhaal uit Lucas 1
wordt hier op twee manieren gesexualiseerd.
1) Zoon
van God kon
Mohammad blijkbaar enkel in
sexuele zin opvatten - en daarom enkel als blasfemisch afwijzen. Ze
zeggen dat God een zoon heeft. Het is een verbazingwekkend gerucht.
De hemel zal scheuren, de aarde zal barsten en de bergen zullen in
stukken vallen omdat ze een zoon voor God verzinnen. Het is verre van
Hem om een zoon te hebben (soera
19:88-91).
2) Daarentegen wordt het bezoek van Gabriel aan Maria blijkbaar
als sexueel in positieve zin opgevat. Allah zegt: Wij
stuurden Ghabriel tot Maria in de gedaante van een beminnelijk mens.
... Hij zei: "Ik ben Ghabriël, de boodschapper van je God
en ik kom je een zoon geven". ... Maria trok zich met Ghabriël
terug op een verafgelegen plek en ze raakte zwanger (pag.
95-96 - soera 19:17-22). - KRAMERS vertaalt in plaats van
Ghabriël:
onze Geest. Die
vertaling doet denken aan de christelijke belijdenis dat Jezus is
ontvangen van de
Heilige Geest;
maar die belijdenis is niet sexueel
bedoeld.
Het
geheim van de geboorte van Jezus wordt - net als in het Nieuwe
Testament - in de Koran op verschillende manieren verwoord.
*
Ontvangen van de Heilige Geest: Gedenk ook
Maria, de vrouw die kuis bleef. Wij bliezen iets van Onze geest in
haar en Wij maakten haar en haar zoon als twee wonderen voor de
wereld (pag. 232/3
- soera 21:91).
* Het
Woord is vlees geworden: Jezus
is de zoon van
Maria en de gezant van God. God liet Zijn woord in Maria vallen en
het werd vlees (pag.
296 - soera 4:171)
* Jezus als de nieuwe Adam: Jezus
is voor Allah dezelfde als Adam. God schiep Adam uit aarde en zei:
"Wees!". En hij werd. En hij was (pag.
278 - soera 3:59).
Leefregels.
De
bijbelse profeten en Jezus leren ons dat barmhartigheid beter is dan
offers (Hosea 6:6 en Mattheus 9:13). Zuivere godsdienst is omzien
naar wezen en weduwen in hun druk (Jacobus 1:27). In deze profetische
traditie staat Mohammad. Soera 107 neem ik in z'n geheel over. In
de naam van Allah. Hij is lief. Hij geeft. Hij vergeeft.
Heb je
goed gezien wie dit geloof ontkent?
Dat is hij die de wees
wegstuurt. Hij die geen brood aan de armen geeft.
Wee daarom de
gelovigen. Die slordig zijn met hun gebed. Of die ermee te koop
lopen.
En niet willen geven (pag.
35).
De
Tien Geboden behoren tot de bekendste Bijbelgedeelten. In die vorm
kent de Koran ze niet. Maar wel leefregels die er sterk aan
herinneren. Mohammad,
zeg: "Kom
dichtbij zodat ik jullie kan vertellen wat God jullie verboden
heeft:
Het is verboden om God met iets te vereenzelvigen.
Verboden
om je ouders slecht te behandelen.
Verboden om je kind uit armoede
te doden. ...
Verboden om ongepaste daden uit te voeren.
...
Verboden om een mens te doden die God onaantastbaar heeft
verklaard ...
Verboden om aan het bezit van een weeskind te
komen.
Ga eerlijk om met de weegschaal.
En wees onpartijdig als
je getuigt of als je het recht uitspreekt ...
Hierin
(pag. 168-169 - soera 6:151-153) herkennen we het 1e, 5e, 6e, 7e, 8e,
en 9e van de Tien Geboden. Wie zich daaraan houdt, wordt beloond: Wie
iets goeds doet, wordt daarvoor tien keer beloond. En wie iets kwaads
doet, wordt alleen gelijk aan zijn daad gestraft (pag.
169 - soera 6:160).
Eer uw vader en uw moeder is het vijfde van de bijbelse Tien Geboden. Mooi vind ik de weergave van dit gebod in de Koran: Behandel je ouders goed. En als één van hen bij jou oud wordt, of beiden, zucht dan nooit. Dank hen nooit af en praat zacht met hen. Omarm hen met de vleugels van de nederigheid en vraag je God om zich over hen te ontfermen, zoals ze zich over jou hebben ontfermd toen je klein was (pag. 127 - soera 17:23-24; vgl. pag 207-208 - soera 46:15-20).
De moslimgemeenschap bidt door de eeuwen heen het vrijdagsgebed overeenkomstig het gebod: O gelovigen! Wanneer jullie voor het vrijdagsgebed worden opgeroepen, haast jullie dan om Allah te gedenken. Laat de handel liggen. Weet! Zo is het beter voor jullie. Ga pas als het gebed afgelopen is weer uiteen en op zoek naar jullie brood uit Zijn oneindige toegeeflijkheid (pag. 348 - soera 62: 9-11). ABDOLAH tekent daarbij aan: het vrijdagsgebed had een politieke bedoeling. De leider sprak (en spreekt) het volk toe en gaf (en geeft) zijn mening over belangrijke zaken in de landelijke politiek en de wereldpolitiek. Het spreekgestoelte van de vrijdagsgebeden werd vroeger als belangrijkste podium gebruikt (pag. 347).
De Koran.
Is de Heilige Schrift Gods Woord of mensenwoord? Die discussie is bekend uit de christelijke theologie. Daarmee staat het gezag van de Schrift ter discussie. Zo zeggen Mohammads tegenstanders: Hij heeft allemaal oude mythes laten opschrijven en ze worden dag en nacht aan hem voorgelezen (pag. 85 - soera 25: 4- 6). We denken daarbij aan wat ABDOLAH vertelt over Ghadidje die aan Mohammad voorleest uit haar Bijbel. In de mond van Mohammads tegenstanders is dit natuurlijk een dubbel verwijt: het zijn "maar" woorden van Mohammad, en dan nog plagiaat ook. Allah neemt het op voor Zijn profeet: Mohammad, zeg hun: "Allah heeft het gezonden, Hij die de geheimen van de hemel en de aarde kent" (pag. 85). Tegen die achtergrond is de inleidende tekst bij deze soera markant. Het is een belediging van Mohammad als we zeggen dat het proza van de Koran niet van hem, maar van Allah is. Neem de soera's over de gezellinnen in het paradijs. Die worden omschreven als meisjes met jonge borsten (pag. 251 - soera 78:33) - zoals de minnaar uit het bijbelse Hooglied zijn geliefde bewondert (Hooglied 4: 5). Dat is niets voor Allah - Die zal het bijbelse Hooglied verscheuren, en in elkaar frommelen en weggooien: "Obsceen!" (De Boodschapper pag. 146-147). Hooglied en Koran: Het is allebei mensentaal (pag. 84). Dat komt voor ABDOLAH niet in mindering op de waarde van de Koran.
Mohammad.
Bij het begin van soera 54: Het uur nadert en de maan is in twee delen gescheurd. Maar als zij een wonder zien, wenden ze zich af en zeggen: "Het is tovenarij". Daarbij vertelt ABDOLAH (pag. 60-61): De ongelovigen daagden Mohammad uit om zich door een wonder te legitimeren (zoals we ook lezen over Jezus: Mattheus 12:38): "Mohammad! Scheur de maan in twee stukken als je een echte profeet bent". Mohammad bidt en plots werd de maan in twee delen gescheurd. Maar wonderen wekken geen geloof. Hoewel Mohammad dit wonder voor hen verricht had, zeiden ze:"Het is pure tovenarij. Hij is een goochelaar. Een leugenaar" (een reactie die ook Jezus krijgt: Mattheus 12:24).
Gemakkelijker gaat een kameel door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat, zegt Jezus (Mattheus 19:24 // Lucas 18:25). In soera 7:40 wordt ditzelfde beeld gebruikt: Voor hen die Onze tekens leugens hebben genoemd, worden de poorten van de hemel niet geopend en ze zullen niet in het paradijs komen, tenzij een kameel door het oog van een naald kruipt (pag. 69). De waarschuwing tot de rijken is vervangen door een waarschuwing tot hen Gods tekenen leugens noemen. Daarbij valt te bedenken dat de verzen van de Koran ook tekenen of wonderen worden genoemd; het gaat hier dus over afwijzing van de prediking van Mohammad.
Hierboven (bij De Boodschapper) noemde ik al de ontwikkeling in Mohammads persoonlijkheid. Die ontwikkeling ziet ABDOLAH weerspiegeld in de Koran: De vertellingen uit Mekka zijn zacht, poëtisch, lyrisch, ritmisch en onderzoekend. Het zijn de soera's die Mohammad aan het begin van zijn missie vertelt, in een tijd waarin hij nog geen macht heeft en niet in geweld gelooft. Maar als hij naar Medina vlucht, verandert zijn taal volledig. Daar krijgt hij macht, pakt hij het zwaard op en krijgen zijn woorden een harde lading (pag. 13). Macht corrumpeert, zegt men - ook de taal.
Een groot deel van de Koran handelt over de joden. Soms direct, vaak indirect. Mohammad en de joden zijn met elkaar verbonden. Zonder de aanwezigheid van de joden in Mekka, en met name in Medina, had Mohammad nooit zijn missie kunnen voltooien en zijn droom kunnen verwezenlijken. Medina was in handen van de joden. De Arabieren voelden zich ondergeschikt in hun eigen land en in hun eigen stad. De joden hadden een boek en een profeet, maar de Arabieren hadden niets. Mohammad speelde in op het ongenoegen en gaf de Arabieren de Koran en daarmee een sterke eigen identiteit (pag. 33). Als de identiteit van Arabieren / moslims gebaseerd is op ongenoegen over de Joden, belooft dat weinig goeds voor de relatie tussen Israël en zijn Arabische buren.
Godsdienst.
Wie in vele goden gelooft, kan religieus tolerant zijn. Wie godsdienst ziet als een kwestie van smaak en gevoel, eveneens. Wie gelooft in de éne God Die aanspraak maakt op de aanbidding van alle mensen, kan vervallen tot onverdraagzaamheid en fanatisme. Een heilzaam tegenwicht is het besef dat ieder mens persoonlijk verantwoordelijk is tegenover God. Mohammad moet tot zijn tegenstanders zeggen: Allah is onze Schepper en jullie Schepper. Onze daad is van ons en jullie daad is van jullie. Verder is er geen enkele woordenwisseling tussen jullie en ons. Allah zal ons bij elkaar roepen om Zijn oordeel te geven. We keren allemaal terug tot Hem (pag. 195 - soera 42:15). En tot Zijn profeet zegt God: over hen die de afgoden als God aanbidden, waakt Allah, maar jij bent hun bewaker niet (pag. 194 - soera 42:6) Mohammad! Waarschuw dan! Je bent geen waker over hen. Maar een waarschuwer. De afrekening is aan Ons (pag. 212 - soera 88:21-26). Ieder is verantwoordelijk voor zichzelf. Zo lezen we het ook in de Bijbel (Ezechiel 3:16-21; Romeinen 14:10-12). - Later neemt Mohammad tegenover de ongelovigen zelf het heft in handen: dood dan de vereerders van de afgoden, waar je hen ook tegenkomt! Loer overal op hen! Neem hen in gijzeling (pag. 361 - soera 9: 5).
Als de mens ergens last <van> heeft, roept hij Ons aan ... En als Wij zijn pijn wegnemen, gaat hij weer zijn gang, alsof hij Ons niet aangeroepen had. En als Onze heldere verzen voorgedragen worden, zeggen ze: "Kom met een andere Koran. Of verander de teksten" (pag. 133 -soera 10: 12 en 15). Godsdienst om de mens te dienen - het is van alle tijden en van alle religies. Als Wij de mens veel geven, wendt hij zich hooghartig af en gaat hij zijn eigen gang. Maar zodra hij door iets kwaads wordt getroffen, begint hij weer met zijn lange gebeden (pag. 194 - soera 41:49).
God.
God is dé Hoofdpersoon van de Koran. Dat is een verschil met de Bijbel, waarin God Zich in veel verhalen op de achtergrond houdt. In de Koran spreekt steeds God, in de wij-vorm; Hij openbaart Mohammad wat hij moet prediken - over God. Hieronder geen theo-logie van de Koran, maar enkele teksten die mij troffen.
Elke soera begint met een vaste formule, die door KRAMERS wordt vertaald met In de naam van Allah, de Barmhartige Erbarmer. ABDOLAH vertaalt met: In de naam van Allah. Hij is lief. Hij geeft. Hij vergeeft. De vertaling lief (en op pag. 159: een aardige God; op pag. 312: Allah is lief voor jullie) vind ik met betrekking tot God een beetje merkwaardig, maar dat komt misschien omdat ik geen Arabisch ken.
Een prachtig beeld voor Gods grootheid: Als alle bomen op de aarde pennen waren en de zee inkt en nog zeven zeeën die te hulp schieten, dan waren ze nog niet genoeg om Allah mee te beschrijven (pag. 177 - soera 31:27).
God is een vergevende God: volgens de Bijbel èn volgens de Koran. Hij is het die van Zijn mensen het berouw aanvaardt en de zonden vergeeft ... (pag. 196 - soera 42:25). Gods vergeving is een voorbeeld voor ons mensen. Maar vergeven spreekt niet vanzelf. Kwaad roept om vergelding. De vergelding van een slechte daad staat aan die daad gelijk. Maar wie vergeeft, zal beloond worden door Allah. ... Toch mag hun die vergelding zoeken, niets verweten worden (pag. 197 - soera 42:40-41).
"Voor God zijn duizend jaren als een dag" is een bekende bijbelse uitdrukking (Psalm 90:4 en 2Petrus 3: 8). Die gedachte vinden we ook in de Koran. Hij regelt vanuit de hemel de zaken op de aarde. Daarna keert alles terug naar Hem op een dag die net zo lang is als duizend jaar volgens jullie berekening (pag. 239 - soera 32: 5).
"Indien de Heer wil" is een bijbelse uitdrukking (Jakobus 4:15): Deo Volente. De toekomst is niet in onze hand, maar in Gods hand. Van Gods bestiering is ook de Koran doordrongen. Zeg nooit: "Ik ga het morgen doen", zonder erbij te zeggen: "Ensha'allah: als God het wil!" (pag. 214 - soera 18:23-24).
Mij
spreekt in de Koran aan de eerbied en liefde voor God.
Hij
is Allah.
Hij is één, de Koning.
Hij is gevend en
vergevend
en weet van alles wat zichtbaar is en van alles
wat
onzichtbaar is.
Hij is lief, de Overwinnaar en de Stichter van
vrede.
Hij is de Machtige, de Krachtige en de Gever van
veiligheid.
Hij is de Maker van alle schepselen.
Hij heeft de
mooiste namen.
En alles in de hemelen en op de aarde prijst Hem
(pag.
331 - soera 59:22-24).
Voorts spreekt mij aan het voortdurend
verwoorde besef dat wij allen eens terugkeren tot God om voor Hem
rekenschap af te leggen: tot
Ons is de terugkeer (pag.
58 - soera 50:43 enz. enz.). Met deze eerbied voor God en Zijn
oordeel voel ik mij meer verbonden dan met wat KUITERT ooit noemde:
God
als huisknecht voor moderne mensen,
die het
'hiernamaals' hebben geschrapt
(Het
Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof,
pag. 107) en die daarom van God verwachten dat Hij hun hier en nu een
leuk leven en een fijn gevoel bezorgt.